826
DE HOLLANDSCHE REVUE.
De schuld daarvan — een schuld van eeuwen, — ligt aan ons.
Wij hebben de groote zegeningen der beschaving zelf in allen overvloed genoten, maar aan ons West-Indië niet gegund.
Onze eeuw gaat den philanthropischen kant uit, — en dat is voortreffelijk. Maar wij vergeten te veel, dat niet alleen de zwakken, de armen ons hulp vragen; — er zijn ook krachtige lichamen, die onderdrukt worden door eene macht van schadelijken ballast, miskende genieën die zich niet kunnen ontwikkelen en alleen vragen: Ach neem dien ballast weg en maak ons vrij!
Zoo een genie is Suriname. Vroeger was Suriname rijk door de slavernij. Thans is ze zelf een slavin, zwoegende aan een ketting — die ketting is onze bekrompenheid,
Er is geen beter middel tegen de domheid dan kennis; en daarom blijft mijn vaste overtuiging: breng wetenschap in Suriname en de kolonie is gered.
Dit is mijn doel geweest bij het aandringen op de vestiging van een Cultuurtuin, op het regelen van een Expeditie, op het houden van een Tentoonstelling. Niet anders dan kennis van het land en zijn productie.
In Suriname was de Wetenschap tot dusver verwaarloosd. Enkele landgenooten zijn wel daarin voorgegaan, reeds in de vorige eeuw, maar kleingeestig jagen naar dadelijk voordeel maakte van de rijke kolonie een vuile scharrelboel, van het heerlijke land dat schatten van welvaart en volksgeluk zou kunnen geven, — een lastpost.
Daarom stel ik voor Ned. West-Indië een geheele omwenteling voor: als onze geliefde Koningin slechts het sein wil geven, dat in Suriname een centrum van wetenschappelijke ontwikkeling worde gevestigd, zooals in onzen tijd in Nederland zelf en in alle beschaafde landen bestaat, dan is de toekomst van Nederlandsch West-Indië verzekerd.
Zoo schreef de heer Van Eeden op 1 Juli van dit jaar, dus op zeventigjarigen leeftijd. Zijn liefde voor de West blijkt dus nog onverflauwd, en het is diezelfde liefde, welke 't hem doet betreuren, dat men in de laatste jaren in Suriname zooveel aandacht is gaan wijden aan de goudproduktie, die, zooals hij vreest, wanneer zij in gouddorst overslaat, de Kolonie eer ten na- dan ten voordeele zal komen, en de zoo noodige ontwikkeling der kultures er door ten achter zal worden gesteld.
Dat zijn verdiensten tegenover onze West-Indische Koloniën ook daar zélf ge-en erkend worden, bleek nog zeer onlangs toen men in de WestIndische pers voorstelde, om als dankbetuiging voor hetgeen hij met de op zijn initiatief tot stand gekomen tentoonstelling beoogde, aan het hoofd harer kolommen het volgende te doen drukken.
Hulde van Suriname's bevolking aan den heer F. W. van Eeden, den schepper van de Tentoonstelling van Nederlandsch West-Indië, voor zijn onvermoeid streven om Suriname tot bloei- en welvaart te brengen.
De West-Indische bladen gingen met ingenomenheid op dit voorstel in, maar bovendien deed de heer Julius E. Muller in de openbare zitting der Koloniale Staten den verdiensten van den heer Van Eeden in sympathieke bewoordingen recht wedervaren.
Zijn oude dag.
Niet lang geleden vierde de heer Van Eeden zijn zeventigsten verjaardag, en ofschoon natuurlijk een grijsaard met de kleine gebreken van den ouderdom, is hij nog altijd de levendige, beweeglijke, nerveuse man gebleven, zooals duizende Hollanders, heel Haarlem en vele vreemdelingen, die met hem of met zijn Musea in aanraking zijn geweest, hem al een veertig jaar gekend hebben.
Vele reizen heeft hij gemaakt; Italië, Spanje, Zweden heeft hij bezocht; zijn onrust, zijn zenuwachtige beweeglijkheid zijn nog zoo groot, dat als de omstandigheden er zich niet tegen verzetten, hij zeker nu nog groote reizen zou gaan ondernemen. Maar meer dan vroeger is hij nu aan Haarlem en zijn Museum gebonden. En toch, ook daar heeft hij nog geen rust. Wanneer men hem in zijn groote kamer onrustig in zijn armstoel ziet heen- en weer bewegen, terwijl zijn vingers over de armleuningen spelen, het niet lang zittend uithoudende, opstaande, dreutelend, altijd maar doorbabbelend, iets halend om te laten zien, zijn bezoeker meetronend naar de Museumzalen, vertellend, aanwijzend, met kennissen die hij daar dan altijd aantreft, omdat hij iedereen en iedereen hém, kent en passant een woordje wisselend, nog een hoffelijk guitigheidje of een komplimentje makend aan de jonge dames — dan merkt men nog met een grijsaard te doen te hebben, in wien het nerveuse leven nog niet te sluimeren is gaan liggen, die zelf ook wel voelt dat hij nog niet „op" of „af is, maar die nog nijvertjes in zijn zenuwachtige exubérantie bezig 'is zijn drukke leventje af te spinnen.
Toch, vooral door de afneming van zijn gehoor, voelde hij dezen zomer, toen hij veertig jaar in funktie was geweest, dat 't maar beter was een deel van zijn drukke werkzaamheden aan jeugdiger krachten over te dragen. En vandaar, dat hij in de maand Juli van dit jaar het Sekretariaat van de „Maatschappij ter bevordering van Nijverheid" en zijn direkteurschap van het Museum van Kunstnijverheid neerlegde. In zijn plaats werden toen de heer De Clercq uit Amsterdam tot Sekretaris der Maatschappij, en Dr. von Saher, te voren conservator van het Museum en bekend door de verzameling afgietsels van Hindoe-monumenten op Java, die hij voor de Wereldtentoonstelling te Parijs bijeenbracht, tot direkteur van het Kunstnijverheidmuseum benoemd.
Het direkteurschap van het Koloniaal Museum