Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap, 1907, 01-01-1907

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    mocht ik in loco vast te stellen, dat duidelijk gelaagde, zandsteenachtige andesiettuffen en (ondergeschikt) conglomeraten en ook wel leisteenen, welke in rivierwater bezonken zijn en welker ligging in den regel vrij belangrijk gestoord is, zoodat hellingen tot 150 en meer worden waargenomen, de formatie is welke de fossiele beenderen bevat. Haar voornaamste verbreiding heeft zij als bedekking van de zuidelijke helling van den Këndëng, den heuvelrug aan de grens der residentien Rëmbang en Madioen met Këdiri, die zich ook nog een stuk ver in Soerabaja uitstrekt en in welks midden de Pandan oprijst. Zij komt daarop voor langs bijna de geheele noordgrens van Madioen en Këdiri; slechts ten oosten van Ngawi ligt de marine kern aan den dag, gelijk overigens in de meeste hoogere streken van bedoelden heuvelrug. In den Pati Ajam en ten noorden van Solo is zij van denzelfden aard als in den Këndëng.

    Overigens heeft de Pati Ajam zijn ouden roem als vindplaats van fossiele gebeenten niet gestand gedaan, daar, op een enkel punt na, de beenderen er niet alleen betrekkelijk spaarzaam voorkomen, maar vooral ook minder goed geconserveerd zijn. In dat opzicht is de toestand waarin die van den Këndëng zich meestal bevinden, voortreffelijk te noemen. De fijnste modelleering is daaraan zeer dikwijls bewaard gebleven; daarbij zijn ze, vooral na behandeling met lijmwater, steenhard. Daarentegen vindt men nooit compleete skeletten en zijn zeer vele beenderen fragmeniair. De eerste omstandigheid hangt samen met het fluviatiel karakter der formatie; bij het rotten der dierenlijken had er licht scheiding der skeletdeeien door den stroom plaats. Voor het fragmentair karakter der meeste beenderen stel ik vooral de krokodillen verantwoordelijk, wier beenderen menigvuldig gevonden worden en wier tanden indrukken en gaten in vele beenderen hebben nagelaten.

    Door vervveering en vvegspoeling van den lossen zandsteen komen de beenderen aan de oppervlakte en vermengen zich met de zwarte aarde, door die verweering tevens ontstaan. Zeer vele beenderen zijn aldus van den grond op te rapen. Waar de tuffen veel kalkconcreties bevatten komen deze niet alleen als grijsachtig witte, onregelmatige knolletjes (,kankar der britschindische geologen) in de zwarte teelaarde voor, doch omkorsten ook grootendeels de beenderen, zooals vooral bij Bangle, Kali Gëde (tusschen Trinil en Ngawi) en tal van andere plaatsen al te veel kan worden waargenomen.

    Men kan de dikte der formatie (berekend in de richting loodrecht op de laagvlakken) daar waar zij de grootste machtigheid bereikt, op enkele honderd meters schatten. Dat zij een fluviatiele is volgt, behalve uit het