Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, jrg 67, 1935, no. 3467, 13-03-1935
wèl gevaren. De oude kar was voor een moderne, met glasruitjes, om de groenten stofvrij te houden, voorzien, geruild. En ook Drieks inkomen was in die jaren gestegen, 't Was in de zaak nog drukker geworden, toen de im- en export van vruchten en groenten weer onbelemmerd kon bloeien.
De patroon had met Driek zelfs over omruil van paard en wagen met een vrachtauto gesproken. Maar Driek, aan 't draven en praten met zijn blesje gehecht, had dit nog wat tegengehouden.
En dat was gelukkig, want door onverschilligheid dér firmanten was 't met de zaak steeds verder bergafwaarts gegaan. De jongste firmant had lust in reizen gekregen, en kwam zelden meer in de zaak, de oudste nam 't er ook goed van en leefde royaal, in de blijkbare meening, dat de voorspoedige tijd nooit ophouden zou.
Driek had hen in alle bescheidenheid dikwijls gewaarschuwd. Maar de heeren hadden hem een vrome Joris Goedbloed genoemd, en waren op hun eigen weg voortgegaan. En toen voor de welvaart een steeds hoogere dam werd geworpen, kwam 't tenslotte zoover, dat de kar en 't paard werden verkocht en Driek met een bakfiets de trouwste klanten verder bediende.
Dat was een heele overgang voor hem geweest. Z'n plaatsje onder de kap had hem tegen regen en wind veel meer beschutting geboden. Doch Driek was blij, dat de heeren hem nog in dienst houden konden. Hij liep toen reeds tegen de zestig, en z'n leven was voor 't grootste deel met dat der firma vergroeid.
Nu was 't zoover, dat de. wijkbediening werd opgeheven. De onkosten maakten de kosten niet langer goed, straks zou Driek 't laatste weekgeld ontvangen en dan moest hij maar zien, of nog iemand van zijn verdere diensten gebruikmaken wilde.
Hij trapte zich warm, de voorjaarswind omwaaide hem zoel. Hij was nóg blij, dat 't ontslag hem niet in de winter was overvallen. Maar toch . . . vanmorgen was hij met Trine, zijn vrouw, de dag zonder veel opgewektheid begonnen.
En de dagtekst van 't scheurkalenderblaadje was juist dié morgen geweest: „wees in geen ding bezorgd . . . ."
Driek wist wel, welke woorden daarachter nog moesten worden gevoegd. „Laat al uw begeerten, door bidden en smeeken, met dankzegging, bekend worden bij God.''
De begeerte, om spoedig andere arbeid te vinden, was door Driek ook in zijn gebed uitgezegd. Toch, terwijl hij nu de klanten bediende en van hen afscheid nam, was in zijn hart nieuwe twijfel, of zijn kracht door een andere patroon nog bruikbaar zou worden geacht. Eigenlijk had hij op ouderdomspensioen recht, maar de inhoud van zijn spaarpot was niet toereikend genoeg, om met Trine nog jaren daarvan te leven.
Voor hij weer z'n vehikel besteeg, rekte hij even zijn krachtige polsen. Daarin school nog spierkracht genoeg. Als om zich zelf tegen moedeloosheid te sterken, bedacht hij, dat aan veel ouderen dan hij juist hooge posten werden gegeven.
De stoere Hindenburgfiguur rees voor zijn verbeelding, ook in andere landen waren menschen reeds in de tachtig, tot hooge, verantwoordlijke posten geroepen.
„Ja, maar dat zijn menschen, die om de door hen vergaarde kennis meer waarde dan anderen hebben," dacht Driek. „Ik heb al die jaren m'n krantje gelezen, een theologisch boek . . . en . . . dan de Bijbel."
Dié had eigenlijk de voornaamste plaats in zijn leven gehad . . .
Daarin was ook voor hem de leiddraad geweest, waarlangs hij veilig gegaan was, toen hij anderen op gladde plaatsen gesteld had gezien. En nu moest hij plotseling denken, dat die draad met z'n betrekking afbreken zou. . .
Driek was de zaak weer genaderd. De groentenvoorraad was voor een groot deel verkocht. Wat overbleef, stapelde Driek in kisten en manden, en droeg die naar de winkel.
Hij maakte de stal rommelvrij . . . liep dan langzaam naar 't kantoor, waar hij zijn loon voor de laatste maal in ontvangst nemen zou.
Een getuigschrift lag reeds voor hem gereed. De oudste heer Groen was van 't moment toch ook onder de indruk. Hij had de wijkbezorging nog wel wat willen aanzien, maar de jongste firmant, die zijn werk nu dichterbij huis had gekregen, was er tegen geweest. Zóóveel fruit- en groentenhalletjes verrezen in bijna iedere wijk . . . hün zaak stond nog op vrij goede stand, op 't behoud daarvan moesten ze nu al hun kracht concentreeren.
Driek kreeg zijn loon.
„ k Heb bij collega's een goed woordje voor je gedaan," zei meneer Groen. „Je moet 't toch eens komen vertellen, als je iets hebt gevonden. .
Driek beloofde het zwijgend. Een prop in zijn keel belette hem 't spreken.
Bijna veertig jaren . . . 't was tóch geen kleinigheid, om dan zóó te scheiden. . .
In de koelere middag liep hij naar huis. Aan struiken en boomen begon 't nieuwe leven te knoppen, te zwellen. En tusschen auto- en karrenlawaai raasde 't in Drieks hoofd: „een nieuwe betrekking . . waar vind ik een nieuwe betrekking?''
's Zondags zat Driek, met Trine naast hem, op z'n gewone plaats in de kerk. Zij had haar zwart pluche mantel voor een glanzende, laken geruild. De koster schoof gouden letters in de borden opzij van de preekstoel. Ps. 42:7.
„Dat zal wel een voor ons toepasselijke preek kunnen worden,''dacht Driek. En vooruit herhaalde hij reeds:
„O, mijn ziel, wat buigt g' u neder Waartoe zijt g' in mij ontrust?
Voedt het oud vertrouwen weder Zoek, in 's Hoogsten lof, uw lust . . ."
Achter en voor hem werden door trouwe kerkgangers gefluisterde confidenties gedaan, in deze tijd had haast ieder zijn groote en kleine nooden en zorgen.
Toen merkte Driek, dat de kostersblik naar hem zocht. En, als éven 't stuwen der inkomende menschen verminderde, kwam de koster vlug naar hun bank.
Hij boog zich naar Driek, fluisterde dicht bij zijn oor: „Ros, heb ik 't niet goed gehoord, dat je de vorige week zonder werk bent gekomen?"
Driek, verrast, knikte toestemmend.
„Ja, en we zitten wat in zorg, wat ie nu
moet doen, Driek is aan 't buitenzijn zoo gewend," fluisterde Trine.
„Dat begrijp ik," zei de koster iets luider terug. „Maar je weet wel, Teun Breukels, die altijd 't kerkgeld en andere contributies ophaalt?"
„Ja," knikten ze beiden.
„Nou, die zal voor 't baantje bedanken. Hij heeft aan een bijna verjaarde erfenis portie gekregen! Met z'n tweehonderden welmoeten ze deelen, en dan is 't nog een aardig duitje voor Teun. Jij moet naar de vacante plaats solliciteeren, je hebt vast wel een kans . .. ."
De koster schoof de manchet, die over z n hand was gegleden, in de jasmouw terug. Driek en Trine kregen nog een vertrouwelijk knikje, een oogpinken, dat hen moest zeggen: „als 't zoover is, hoor je 't wel."
Toen glipte de koster naar de paden terug, z'n blik gleed naar de klok over de preekstoel, nog een paar minuten, dan kon 't lampje weer gloeien en waren de nog onbezette plaatsen voor ieder beschikbaar. Wel wetend, dat de eigenaars toch niet meer zouden komen, gaf hij enkele reeds vrij, 't orgel speelde, een zonnestraal vergleed over de banken.
Driek had half de oogen gesloten. Zoo zat hij soms, als de preek meer dan gewoonlijk hem boeide. Maar éven, voor hij zijn aandacht aan hoogere dingen zou geven, zag hij Teun, met 't half gevuld linnen builtje, waarin rijksdaalders en guldens en kleingeld was geploft ... de portefeuille, waarin hij 't papiergeld bewaarde, en vreugde dat hij misschien dié taak mocht overnemen, doorschokte hem plots. De glorie van z'n veertigjarige diensttijd verbleekte in dat verschiet.
't Haastig bankinschuiven der menschen ontging hem. Hij kwam pas tot z'n omgeving terug, toen Trine hem, verstolen, een porretjegaf.
't Kerkboek lag voor hem opengeslagen, maar Driek zag er niet in. En na het:
„Zoek in 's Hoogsten lof uw lust"
klonk zijn stem hoopvol en jong tusschen de anderen in:
„Menigwerf heeft Hij uw druk
Doen verwiss'len in geluk.
Hoop op God, sla 't oog naar boven
Want . . ik zal Zijn Naam nog loven . . ."
Toen hij stond voor 't gebed, gleden zorg en vrees, of hij wel een nieuwe betrekking zou vinden, van Driek af. Hij greep de vertrouwde leiddraad weer vast, en droeg zijn begeerten, door bidden en smeeken, met dankzegging over aan God.
ANNIE VREELAND