de controle nog het best uitgeoefend. Voorzien van instructies trokken dezen door het rijk en brachten rapport uit omtrent den door hen waargenomen toestand. De capitulariën, door den keizer uitgevaardigd, vinden hun oorsprong inde sterke centralisatie, welke hij beoogde. Zij dienen veelal ais instructie voor de zendboden en als leiddraad voor de ter vaste standplaats gevestigde ambtenaren. Een bijzondere plaats daaronder wordt ingenomen door het Capitulare de villis, een verordening, die als een volledig stei voorschriften voor het beheer der keizerlijke goederen te be schouwen is. Dit Capitulare dient, sedert het in 1647 door C o n ri n g voor het eerst werd uitgegeven, als voetstuk voor de economische geschiedenis van den Karolingischen tijd, als bron voor de menigvuldige studiën, die over dat interessant tijdperk geschreven zijn. Von Maurer, v. Inama—Sternegg, Lamprecht, Garei s, het zijn slechts enkele namen van diegenen, die het van belang vonden, hun licht over dit onderwerp te laten schijnen en hun interpretaties naast die van anderen te geven. Uit al hun geschriften blijkt de groote waardeering voor en de levendige belangstelling in het werk van den g-rooten keizer. Algemeen neemt men voor het Capitulare de villis het jaar 812 aan; dit door vergelijking met andere capitularia, die eraan voorafgingen of het opvolgden. Daar het eenig bestaande Hs., aanwezig inde Bibliotheek te Wolfenbütitel, en tot titel dragende Capitulare de villis, vel curtis imperii, van geen datum is voorzien, bestaat hieromtrent niet voldoende zekerheid; evenmin weet men wie de schrijver is, al heeft Gare is reden, om hiervoor Ansegis, abt van Fontanella (St. Wandrille), aan te wijzen. Aanleiding tot de uitvaardiging der verordening betreffende de landgoederen waren de vele heerschende misstanden, die langzamerhand bij het beheer der kroongoederen waren ingeslopcn. Dit is dan ook de reden, waarom in vele hoofdstukken naast bepaalde voorschriften ook menig verbod is te vinden. Het geheel is in duidelijk gebiedenden vorm gesteld; het begin laat niet den minsten twijfel omtrent de ernstige bedoeling: „Volumus ut ville nostre, quas ad opus.... et non aliis hominibus”, dus; wij willen, dat onze goederen, die wij tot onzen eigen dienst hebben aangewezen, slechts ons geheel van nut zullen zijn en niemand anders. En dienzelfden beveltrant vindt men in dat gedeelte, dat de aanleiding vormt tot het hier behandelen dezer materie; caput 70: „Volumus quod in horto omnes her-
892