cachexie niet meer voor regressie vatbaar zijn, zelfs niet door chinine-toediening.
Gaat men over tot diagnostische milt-punctie, dan blijft een open vraag, of men tot de afwezigheid van Kala-Azar besluiten mag, als microscopisch geene parasieten gevonden worden. M. i. mag dit niet het geval zijn, immers, zooals hierboven reeds uiteengezet, gebeurt het dikwerf, dat de parasitologische vondst zeer spaarzaam is, ja zelfs geheel kan ontbreken, terwijl de milt van parasieten wemelt. Ook bij de malaria-diagnose gebeurt het dikwijls, dat de parasieten eerst bij herhaald bloedonderzoek worden aangetoond.
Juist hierin zit echter bij het stellen der Kala-Azar-diagnose de groote moeilijkheid. Waar men bij iemand, verdacht van malaria, ongestraft bloed-praeparaatjes a discrétion kan vervaardigen, is het bij Kala-Azar niet mogelijk, den patiënt voortdurend de milt te puncteeren, zonder hem aan gevaren bloot te stellen. Daarom zal men bij de bestudeering dezer ziekte in vele gevallen eerst post mortem de diagnose kunnen stellen en wel door de parasieten in vele inwendige organen (vooral de milt) op te sporen. Zoo moeilijk zij intra vitam dikwijls zijn te voorschijn te brengen, zoo eenvoudig is dit, wanneer de patiënt het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld.
Het volgende schema van handelen kan ik voor het stellen der diagnose intra vitam aanbevelen, alvorens tot miltpunctie over te gaan:
le Nauwkeurig klinisch onderzoek van den patiënt, waarbij vooral te letten valt op de milt-vergrooting in verband met de sterk uitgesproken cachexie. Wat deze laatste betreft, dient niet uit het oog te worden verloren de eventueele aanwezigheid van anchylostomiasis al of niet in verband met bestaande malaria.
2e Herhaald bloedonderzoek op malaria-parasieten. Vooral, wanneer men over betrekkelijk versche ziektegevallen beschikt, zooals in het mijne, heeft het telkens