Androcles; maandschrift aan de belangen der dieren gewijd, jrg 28, 1896, 01-01-1896
DE OORSPRONG VAN DEN MENSCH EN HET GODSDIENSTIG
GEVOEL.
NAAR AANLEIDING VAN EEN ARTIKEL VAN A. FOGAZZARO, VOORKOMENDE IN DE WETENSCHAPPELIJKE BLADEN VAN 1 JANUARI 1896.
Bovengenoemd artikel, opgenomen in de Contemporary Review, komt mij zoo merkwaardig voor in zijn algemeene strekking, dat ik niet kan nalaten er in zijne bijzondere toepassing een korten indruk van te geven. Reeds de titel: de oorsprong van den mensch en het godsdienstig gevoel is zeker geschikt om meer dan gewone belangstelling te wekken.
Het geheele stuk is van begin tot 't einde een klare, geestdriftige, en niettemin wetenschappelijke bestrijding van de materialistische philosophie, die in onzen tijd in intellectueel ontwikkelde kringen zulk een hoofdrol speelt. Zij is voor een groot deel in 't leven geroepen door de eenzijdige opvatting van Darwin's evolutieleer. «Vele goede en verstandige menschen» zegt de schrijver, «schrikken angstig terug van de gedachte, dat ons menschengeslacht zich ontwikkeld heeft uit een nog onbekende, uitgestorven diersoort, verwant aan de anthropoïde apen. Zij gelooven den geoloog, die hen leert, dat in de verschillende aardlagen de overblijfselen voorkomen van een dier, dat in zijn laatsten ontwikkelingsvorm ons tegenwoordig paard werd ; dat die zeer verschillende en toch weer zeer overeenkomstige overblijfselen wijzen op een onbepaald aantal scheppingsvormen, met zeer lange tusschenpoozen en dat wat van het paard kan aangetoond worden, evenzeer 't geval is met andere diersoorten en planten. Waar echter voor den mensch wordt afgeweken van de aloude scheppingsvoorstellingen, deinst men terug voor de gevolgtrekking. Want men beschouwt de ontwikkeling van den mensch uit een lagere soort als een schande en strijdig met het wezen van een qodsbegrip. Dat laatste nu is een treurige dwaling, waarin de groote massa, voorgegaan door middelmatige filosofen en eerlijke, maar eenzijdige materialisten, vervallen is. De Schepper was tot nu toe voor hen de toovenaar, die den mensch te voorschijn riep, zooals een beeld-