Ha'ischa; orgaan van de joodsche vrouwenraden in Nederland, jrg 9, 1937, no. 6, 01-06-1937

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

en zijn aanhangers, de z.g. „geestelijke nationalisten", kwamen op voor een tussenweg. Hij eiste voor de Joden in de diaspora een culturele autonomie, de mogelijkheid dus een eigen cultuur te behouden en te ontwikkelen, een eigen geestelijk leven te leiden.

Dubnow was een vijand van elke simplificatie, hij hield niet van het monisme in de philosophie, ontkende de eenheid van processen in de geschiedenis, bestreed de stelling, dat er in de politiek slechts één weg te volgen was. Hij was geen tegenstander van het practische zionisme, van de opbouw van Palestina, maar hij wees op het onweerlegbare feit, dat de diaspora quantitatief de overweldigende meerderheid van het Joodse volk herbergt, dat het wijden van alle krachten aan Palestina, met verwaarlozing van de belangen van de meerderheid, die in de diaspora blijft, blijven moét, verkeerd was. Ook op taalgebied was hij tegenstander van al te simplistische oplossingen. Zoals de lezers wel zullen weten, werd toen gestreden om de vraag, welke taal als de Joodse taal beschouwd moest worden. De hebraici kwamen voor het Hebreeuws op, de Jiddisjisten voor het Jiddisj. Dubnow verdedigde de stelling van het „pluralisme" en wees er op, dat 't Russisch geleidelijk beide andere talen verdrong. De omstandigheid, dat het Joodse volk, ondanks de verstrooiing over de gehele wereld, ondanks de vreselijke versnippering, een eenheid bleef, wees er op, volgens Dubnow, dat de Joodse beschaving een eenheid kon blijven, ondanks het pluralisme van talen. De veeltaligheid is natuurlijk een anomalie, die veel energie verslindt, maar het gehele Joodse leven, zelfs het bestaan van de Joden als volk, is een anomalie. De stelling van Dubnow komt dus, ruw gesproken, op het volgende neer: wie zijn krachten aan de Joodse opbouw wijden wil, moet rekening houden met de uiterste gecompliceerdheid van de culturele, sociale, psychische en maatschappelijke structuur van de Jodenheid, die over de gehele wereld verspreid is, zich aan uiteenlopende economische klimatologische, politieke, sociale, geestelijke, religieuze e.a. omstandigheden moet aanpassen, om niet te gronde te gaan.

II.

Dubnow stond steeds midden in het Joodse leven, leefde temidden van de Joodse massa, in wier noden hij zoveel belang stelde. Zijn leven gaf een weerspiegeling van hetgeen om hem heen, bij de Joodse massa en haar leiders, gaande was. Sterker, zijn leven verloor vaak elk individueel karakter, het werd een onderdeel van de lotgevallen van het Joodse volk in Rusland. Zijn memoires, die de sprekende titel van „Het Boek des Levens" dragen, zijn daarom niet alleen het verhaal over de eigen ondervindingen van den schrijver, doch tevens van de lotgevallen van de Russische Jodenheid. Met de hem eigen objectiviteit geeft Dubnow in grootse lijnen opgebouwde taferelen van het maatschappelijke en geestelijke leven van de Russische Joden, waarbij hij nooit droog is, altijd vol medelijden, vol liefde tot zijn lijdende broeders. Indien die twee dikke boekdelen niet in het Russisch waren verschenen, dan had ik mijn lezers warm aanbevolen

die memoires te lezen, waar zij een wereld zouden ontdekken, die hun vrijwel geheel onbekend is. Ik vrees echter, dat slechts weinigen mijner lezers en lezeressen het Russisch kennen. Ik zal daarom in dit stuk iets naar aanleiding van „Het Boek des Levens" vertellen. Het worden slechts losse kanttekeningen, enige mededelingen, ontleningen aan de rijke inhoud.

In het eerste deel van zijn herinneringen beschrijft Dubnow zijn kinderjaren, zijn jeugd, de eerste tijd van zijn loopbaan. De geschiedenis van Dubnow-hetkind en Dubnow-den-jongeling doet in veel opzichten aan de geschiedenis van veel andere Joodse intellectueelen van die tijd denken, alleen was bij Dubnow alles veel sterker uitgedrukt, nam het vaak tragische vormen aan.

Een afstammeling van een oud Joods geslacht, dat veel beroemde rabbijnen (o.a. rabbi Jozef Doebno, een asceet en mysticus, die bij de Oost-Europese Joden nog steeds de roem van een heiligen man geniet) opgeleverd heeft, heeft de beroemde historicus zijn kinderjaren ten huize van zijn grootvader doorgebracht, een geleerden talmudist, die zijn tijd doorbracht met de studie van de Talmud. De kleine Simon werd opgevoed in een geest van grote vroomheid; van zijn prilste jeugd leerde hij de voorschriften van de Joodse godsdienst pijnlijk in acht te nemen. Als alle kinderen uit dat milieu, begon hij reeds vroeg met de studie van de Talmud, waarin hij het al spoedig ver wist te brengen. De grootvader en de overige familieleden waren overtuigd, dat de kleine Simon in de toekomst een „grote in Israël" zou worden, een beroemde rabbijn (het ideaal van de Oost-Europese Joden van die tijd). Alles wees er op, dat Simon de verwachtingen van zijn familie niet zou beschamen. De jongen was vroom, studeerde graag, ging geheel in zijn talmudische studie op, werd algemeen geprezen en anderen jongens tot voorbeeld gesteld. Doch plotseling kwam er een verandering. De zeventiger jaren van de vorige eeuw waren een keerpunt in de geestelijke ontwikkeling van de Oost-Europese Jodenheid. De door eeuwen geheiligde levenshouding, de rotsvaste oude gebruiken en opvattingen begonnen plotseling te wankelen, de oude wereldbeschouwing verloor haar onwrikbaarheid, vertoonde scheuren. Overal begon de jeugd te twijfelen aan de juistheid van de weg, die de voorouders hadden gevolgd, de Talmud bevredigde haar niet meer, zij wilde iets van de wereldlijke wetenschappen te weten komen, waarin „zij" (d.w.z. de Christenen) zoveel belang stelden. Russische, Poolse en Duitse leerboeken werden heimelijk verslonden. Simon werd ook door die epidemie aangetast.

Simon Dubnow was te eerlijk om het voorbeeld van zijn kameraden te volgen en ih schijn vroom te blijven. Een conflict tussen zijn ontwakende critische gedachte en de keiharde Joodse traditie van die tijd was onvermijdelijk. De vijandschap van de formalistische vromen, van de voorstanders van het behoud van de verstarde oude gebruiken, liet hem tamelijk onverschillig. Maar de strijd met zijn ouden grootvader viel den jongen moeilijk. Die twee voelden zich