29-3-1940

De Ingenieur no. 13. Algemeen gedeelte 13.

A. 119

Marine te Batavia een vereenvoudiging in de administratie te Soerabaia in te voeren.

Door de benoeming nog tijdens zijn directeurschap tot Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw werden zijn verdiensten als leider van dit belangrijke onderdeel onzer Marine in Ned.-Indië ook officieel erkend.

Het leven in Soerabaia was hem zoo goed bevallen, dat, toen hem verzocht werd door eenige vrienden, die hij zich in Soerabaia had gemaakt, om na zijn pensionneering hoofdadministrateur te worden van het grootste prauwenveer aldaar, hij dit gaarne op zich nam.

Na het uitbreken van den wereldoorlog werd het verlangen naar Nederland terug te keeren echter zoo machtig, dat hij als hoofdadministrateur van het Prauwenveer ontslag vroeg, en aftrad.

Zijn hoop, dat hij zijn Land weder rechtstreeks zou kunnen dienen, werd spoedig tot zijn groote voldoening vervuld door zijn plaatsing bij het Munitiebureau te 's-Gravenhage, waar hij, tot de opheffing daarvan in 1920 plaats had, nuttig werk heeft verricht.

Na zijn terugkomst in Holland werd hij door zijn oude connecties te Soerabaia uitgenoodigd lid te worden van het College van Commissarissen der Madoera Stoomtram Mij. Hij is later tot voorzitter gekozen, maar moest een jaar vóór zijn verscheiden, om gezondheidsredenen voor die functie bedanken, die hij met groote toewijding en belangstelling vervuld heeft.

Deze beslissing viel hem niet gemakkelijk, want het regelmatig weder in aanraking komen met het Indische bedrijfsleven had voor hem groote bekoring, maar zijn strenge plichtsopvatting maakte het nemen van zijn ontslag onvermijdelijk.

Ieder, die het voorecht heeft gehad met hem kennis te maken, moest komen onder de bekoring van dezen opgewekten, openhartigen en hartelijken man, die ondanks zijn altijd zeer besliste meeningsuiting zich nimmer iemand tot vijand heeft gemaakt, en die, zooals een zijner vrienden zoo juist bij zijn crematie opmerkte, in zijn optreden mannelijke flinkheid aan vrouwelijke zachtheid paarde.

Het zijn deze karaktereigenschappen, die zoo zelden harmonisch vereenigd optreden, die hem voor zijn familieleden en talrijke vrienden onvergetelijk zullen doen voortleven.

M. C. Koning.

Ijsbezetting op de Maas, 1940.

door

ir. J. W. DE VRIES

In aansluiting op de mededeeling van ir. P. J. Wemelsfelder in De Ingenieur n°. 7 is het misschien wel interessant hier ook iets te vermelden over het verloop van de ijsbezetting op de Maas.

u WATERSTAN DEN WAAPQEUOMENt ._»L

Z1D00Q DE PEGI5TPEEBENDE CZZI Y'AtA 1

350 IIPElLsCWAAL TE LlTM TV0EN1 UETC " j4+ -,50'

ÜSCWJIVEN VAN MET VS te'ME6ENC [" J~"TT—

111 li II ^^F^T

3-0t£ — Soefi

2.50t

2«£ ZILiSXS-

isd—^l. ;

6 8 f0 12 U te )8 20 22 0 2 4 6 ft to (2 V. (6 tó 20 22 0 2-4 6-UPer! 6FE&P. I 7FE6Q. I 8 FEDB.

Fig. 2.

De rivier verbetering was in 1939 practisch gereed gekomen tot Mook. Dit had ten gevolge, dat na het openen der stuwen op het benedengedeelte der rivier zeer lage waterstanden optraden. Daardoor ontstond natuurlijk een sterk verhang op de oude, niet verbeterde rivier boven Mook en had dus ook een sterke afzuiging plaats van het drijfijs van dat oude gedeelte naar de verbeterde rivier. Beneden Grave neemt het verhang nog toe, terwijl in de stuw aldaar een stroomversnelling optreedt, doordat de drempel betrekkelijk hoog ligt ten opzichte van den nieuwen bodem.

Een en ander is zeer bevorderlijk voor de verwijdering van het ijs, omdat het in de eerste plaats snel wordt afgevoerd, maar bovendien in de stuw te Grave radicaal gebroken wordt.

In het riviergedeelte beneden Grave kon dus een enorme massa ijs worden geborgen, ook nadat het zich nog verder stroomafwaarts reeds had vastgezet.

Op den overgang van bovenrivier naar benedenrivier juist aan het boveneinde van de bocht tusschen Megen en Maasbommel heeft zich een groote ijsverdikking gevormd, die op het lengteprofiel van fig. 1 is aangegeven. Plaatselijk was het verhang zeer sterk, n.1. 60 cm over 600 m lengte. Beneden dezen ijsdam bevond zich over het algemeen een betrekkelijk dunne ijslaag, die door aandrijving was ontstaan.

De ijsbezetting zette zich boven de verdikking regelmatig voort en had daar een rustig verloop. Tot Mook was het dek gesloten, dan volgde een open vak tot de spoorbrug bij Gennep en daarboven is het ijs vast geworden tot dicht bij Venlo. Hooger is het niet gekomen, terwijl dat in de winters van 1917 en 1929 wel het geval was. In 1917 werd het ijs vast tot Grevenbicht, terwijl het in 1929 tot even boven Roermond is gekomen,

maar toch zoodanig, dat men beneden de brug te Roermond bij drommen over het ijs liep.

Op 25 Januari j.1. was deze maal het ijs vast tot Arcen. Dit groeide daarna nog eenigszins aan tot even beneden Venlo op 1 Febr. maar toen was het proces gestuit en begon het ijs aan het boveneinde weg te dooien door het relatief warmere water, waarvan de temperatuur te Roermond op 31 Januari nog +0.1° C. bedroeg, doch welke op 1 Februari tot +1.1° C. gestegen was, welke stijging zich voortzette tot 1.5° C. op 2, 3 en 4 Februari.