IA. den Doolaard schreef voor W|

DE VOLKEMBOm DER jJITGEWORPEIïEJV

De bekende schrijver A. den Doolaard, een kenner van het Noordafrikaanse gebied bij. uitnemendheid, schreef voor ~WIJ twee artikelen over het Franse Vreemdelingenlegioen, dat inde machtsstrijd rondom de Middellandse Zee, die zich dagelijks met grotere scherpte aftekent, een belangrijke rol speelt. Het eerste vindt men op deze, en de beide volgende pagina's, wij verluchten het met een reeks zeer bijzondere foto's, in samenwerking met de hoogste Franse militaire autoriteiten door den Fransen fotograaf Schalt gemaakt.

Elke grote werkelijkheid heeft haar nog grotere legende. Vandaar de geweldige faam van het Vreemdelingenlegioen, dit leger der namelozen, de vergaarbak der desperado's uit- alle blanke natiën der aarde, die als huursoldaten van Frankrijk sinds een eeuw het Franse machtsgebied in Afrika en Azië verdubbeld hebben. Maar waar ze ook vochten, deze troepen van keiharde kerels, er is één land, 'vlakbij Europa, dat hun laatste en hardstbevochten verovering is, zo pas voltooid, dat bijna het hele legioen, 25.000 van de 30.000 man, er heden nog de orde handhaaft: Marokko. Maar wie het legioen wil leren kennen, moet niet inde prachtige nieuwe steden blijven, waar men ze keurig opgedoft ziet rondflaneren in hun strakke khaki uniform, waarop elk het devies van het Legioen draagt: een zevenvlammige granaat, met daaronder de woorden: ..Eer en Trouw". Men moet het geweldige Atlasgebergte overtrekken, met zijn dofbruine en vaalgroene hellingen, die er met hun kerven en barsten beurtelings uitzien als versleten ripsfluweel of de huid vaneen oude olifant. Daarachter beginnen de geweldige rode tafellanden van de Anti-Atlas, de gele, gloeiend hete voorgebieden dor Sahara, die langzaam omhooglopen naar een pikzwart, diepuitgekarteld, demonisch gebergte, de Djebel Sarrho, het laatste gevechtsterrein van Eet legioen in 1933. Maar nu, in 1939, is de ganse streek ten zuiden van de Atlas nog militair terrein en alleen de vreemdeling, die een speciale vergunning heeft, mag er als burger verblijven. Journalisten hebben nu eenmaal altijd een streepje voor; daarom kan ik u hier iets vertellen van wat ik, al zwervend van oase tot oase, als buiten-

gend berouw over het leven van vroeger, dat hem op de vlucht dreef naar een nieuw leven onder valse naam: dat alles tezamen is de geheimzinnige ziekte, genaamd „Cafard". Wanneer wij ziek zijn, kruipen we in bed en roepan den dokter; wanneer een legioensoldaat de ~cafard" te pakken heeft, kruipt hij inde kroeg op een tabouret en roept om het sterkste drankje, dat hij krijgen kan. Wanneer de autobus opnieuw vertrekt, stapt Wilhelm ook in, en de hele weg zit hij verbeten met zijn overgeschoten soldij te rammelen. Een groen streepje duikt uit de eentonigheid van het grint; de eerste magere dadelpalm. Weldra zijn het er honderden, die hun donker en kriebelig silhouet tegen de blauwe lucht tekenen. Aan de voet vaneen heuvel, bekroond dbor een ff ' met muren van rode leem, die inde zon zo hard wordt als beton, duikt een stoffig dorp op: Ouarzazate. Zodra de bus stilstaat holt Wilhelm naar het Café-hotel-restaurant, waar een dikke Italiaanse als bardame fungeert. De kellner is een Griek met trouwhartige ogen, die bang glinsteren wanneer Wilhelm met de snelheid van machinegeweervuur begint te vloeken en drie glazen tegelijk bestelt: Pernod, bier en menthe, waarvan hij om de beurt slokken neemt om het proces der vergetelheid te versnellen . .. Hij is niet de enige aan de vochtig bekringde

staander beleven kon met deze Volkerenbond der uitgeworpenen van 45 volkeren. Om 5 uur inde donkere voormorgen is de autobus uit Marrakech vertrokken; om 12 uur is de stijging van 2000 meter in honderden haarspeldbochten overwonnen, en nu, na twee uur waaghalzig dalen, razen we roekeloos verder overeen slingerende grintweg. Om 2 uur stopt de auto met heftig remgeknars. Dwars over de weg is een ketting gespannen, met een bord ernaast: Halt! Militair Terrein. Controlepost! Een breedgeschouderde sergeant met een roodaangelopen gezicht komt onze documenten nakijken, ook de verlofspapieren van de twee legionnairs, die op de bank achter ons zitten: een Pool en een Hongaar. ~Wat is er, Wilhelm? Gaat het niet vandaag?" vraagt de Pool. De rode sergeant kijkt hem met een snier aan, en haalt de schouders op. De twee anderen zeggen niets meer, en wisselen een knipoog. Ze weten al genoeg: de Duitse sergeant heeft de ~cafard", de ergste ziekte die de legionnair kent, en waarvoor hij een nimmer falend en steevast geneesmiddel heeft: de alcohol. Heimwee naar huis, een verterend verlangen naar het meisje, de vrouw of de vriendin, die hij in Europa achterliet, machteloze woede op het verdoemde contract, dat hij ineen dolle bui tekende, en dat hem nu onherroepelijk vijf ïaar in Marokko vasthoudt; dikwijls ook een kna-

De „cafarcT. . . . het heimwee, de ziekte, die iedere legionnair kent en waarvoor slechts één geneesmiddel is: de alcohol!