klasse X, het mijnbedrijf50) (A + B 11,2%, C + D 5%). De twee andere uitzonderingen zijn de chemische nijverheid (27,2%, resp. 20,3%) en de kunstnijverheid (34,7% resp. 25,1%).
De verschillende kerkelijke gezindten zijn in twee groepen te ver* delen t.a.v. dit verschijnsel: le. die, welke in alle of zo goed als alle bedrijfsklassen minstens even sterk of sterker zijn vertegenwoordigd in de A + B*groep dan in de C + D*groep; laat ons ze gemakshalve noemen de minder proletarische gezindten. Daartoe behoren: de Waals Hervormden (de enige uitzondering, landbouw, is door het gering aantal personen, totaal 29, van geen betekenis), de Remon* stranten (enige uitzondering: visserij, totaal 13 personen), de Doops* gezinden en de Israëlieten (enige uitzondering visserij, totaal vier personen). Dit „éli :e"*karakter komt nog sterker uit, wanneer men de bedrijfsklasse 24 tot en met 29 nagaat, die op tabel XXI niet zijn ver* meld, maar wel op tabel XX: de vrije beroepen (klasse 24) en onder* wijs (klasse 25) blijken relatief sterk vertegenwoordigd te zijn bij Waals Hervormden, Remonstranten en Doopsgezinden, huiselijke diensten (klasse 26) relatief sporadisch aanwezig te zijn bij Waals Hervormden en Israëlieten, losse werklieden (klasse 27) relatief weinig voor te komen bij Waals Hervormden, Remonstranten en Doopsgezinden.
2e. Alle andere gezindten hebben een gemengd karakter, in de ene bedrijfsklasse overweegt de A + B*groep, in de andere de C + D* groep (ook bij de Evangelisch Luthersen is het „proletarisch" over* wicht gering). Een verschil zien we echter weer tussen Protestanten en Katholieken; bij de laatste is de A + B*groep o.a. relatief kleiner bij industrie en handel, groter o.a. bij landbouw en visserij, terwijl bij de Protestanten juist deze groep o.a. relatief kleiner is bij landbouw en visserij en groter bij industrie en handel.
Interessant zijn de cijfers, die de verdeling van de A + B*groep van klasse 22 (bankdirecteuren, commissionairs e.d.) over de ver* schillende gezindten geven. Beschouwen we deze groep als de meest typische incarnatie van de „kapitalistische geest", dan zouden we in de hoge relatieve cijfers van Waals Hervormden, Remonstranten, Doopsgezinden, Evangelisch Luthersen, Israëlieten en onkerkelijken (de laatste het hoogste percentage!) allerlei theorieën weerspiegeld kunnen zien: hoe Joodse ethiek, de ethiek van Protestantse secten, maar ook die van onkerkelijken, gemakkelijk leidt tot een sterke kapitalistische geest, indien men slechts andere factoren niet vergeet: het overwegend wonen van de meeste dier genoemde groepen in de grotere bevolkingscentra, de welvaart van sommige dier groepen (Doopsgezinden!), de invloed, die van de beroepsmentaliteit omge* keerd weer uitgaat op de levens* en wereldbeschouwing (onkerke* lijkheid) enz.
Een goede aanvulling van de hier benutte statistiek is de nieuwe
M) Hier kan de grotere onkerkelijkheid van de A» + B=groep ook afkomstig zijn van de verveenderspatroons, die het grootste deel der A*personen in de bedrijfsklasse vormen. Zie deel VIII, p. 65.
442