totale in een beroep werkzame bevolking bezitten, n.1. in de industrie van aardewerk, glas, kalk en stenen (53,2%), die van hout*, kurk* en strobewerking (38,3%), die van kleding en reiniging (37,3%), in de kunstnijverheid (47,2%), in de industrie van leder, wasdoek en rubber (58,9%), in het mijnbedrijf (oer, steenkool, turf: 67,9%), in de textiel* nijverheid (47,1%) en in de industrie van voedings* en genotmiddelen (37,5%). De namen van deze industrietakken wijzen reeds op één oorzaak: de gunstige verwezenlijking van vestigingsfactoren voor nijverheid in overwegend Katholieke streken (Nrd.*Brabant, Limburg, delen van Twente en Graafschap), gepaard met een in hoofdzaak plaatselijke recrutering van arbeiders. Daarnaast is zeker ook van belang het feit, dat de Katholieke kerk beter dan de Protestantse de industriële arbeiders aan zich heeft vermogen te binden.

Terloops wijzen we nog op het hoge percentage der Israëlieten in de kleding* en reinigingsindustrie (4,7%), maar vooral in de diamantnijver* heid (57,4%),47) en de hoge percentages der onkerkelijken in diamant* nijverheid (27,5%), het drukkerijbedrijf (28%), de kunstnijverheid (28,6%) en de gas* en electriciteitsbedrijven (29,2%).

Verder blijkt uit tabel XX, dat onze vissersbevolking (het aantal personen, jacht als beroep uitoefenend, bedraagt slechts 348 van het totaal van 16.164 personen in deze groep) overwegend Protestants is, en weinig Katholieken bevat, verder zo goed als geen Israëlieten (4 personen!), een relatief hoog percentage van „andere gezindten" (Oud*Katholieke Egmonders! Zeeuwse oestervissers van de Kerste* niaanse „Gereformeerde Gemeente" of van de „Oud*Gereformeerde Gemeente") en een laag percentage onkerkelijken, dat echter veel hoger is dan bij de landbouw.

De volgende groepen: handel, verkeer, crediet* en bankwezen, ver* zekeringswezen en overige bedrijven + vrije beroepen, vertonen een ander beeld dan de industrie: hier bezitten de R.K. overal een lager percentage dan 36,2 (vooral in het crediet* en bankwezen), het hoogst nog in de handel (32,2%), o.a. door het winkelbedrijf: van de 11.243 personen (overwegend vrouwelijke), die in warenhuizen, bazars en toko's werken, zijn er 6004 R.K., dus 53,4%; van de 38.258 personen (ook in meerderheid vrouwelijke), werkzaam in het confectie* en manufacturen*winkelbedrijf zijn 17.328 R.K., d.i. 45,3%. De Protes* tanten hebben in vier van deze vijf bedrijfsklassen een iets hoger percentage dan hun gemiddelde van 45, alleen in de handel iets er beneden (42,2 %). De Israëlieten vertonen hier hoge cijfers, vooral in de handel (5,6%), maar weer niet in het verkeer; eveneens bezitten de onkerkelijken hier hoge percentages: het crediet* en bankwezen heeft met 26,9% van alle bedrijfsklassen het hoogste percentage

47) Mr. Dr. J. H. van Zanten, Enige demografische gegevens over de Joden te Anv sterdam, (Mensch en Maatschappij, 1926), p. 9, geeft cijfers over de beroepen der Amsterdamse Joden; voor de industriële beroepen blijken dit overwegens te zijn: diamantbewerker, slager, bakker; bij de vrouwen vooral een betrekking in de kleding» en reinigingsbedrijven.

438