Deze principiële opvatting van Heller, volgens welke de maatschap* pelijke werkelijkheid menselijke activiteit is, betekent meer dan alleen de ontkenning van Hegel, die scheiding maakt tussen de staat en de maatschappij. Zij betekent ook een verheldering en verbetering van bepaalde grondbegrippen der socialistische theorie.
Deze vereenzelvigt vaak economisch leven en maatschappij, riet economisch leven is een belangrijk deel van het maatschappelijk leven De maatschappelijke werkelijkheid omvat echter meer dan alleen dit deel Dat blijkt duidelijk uit de zoeven geciteerde zin. Juist de tegen* woordige tijd toont overtuigend aan, dat het maatschappelijk leven b v door religieuze krachten zeer sterk wordt beïnvloed. Ook ziet het socialistisch denken vaak in de maatschappij alleen de „verhoudingen en stelt zich deze verhoudingen voor als van zelf werkende oorzaken. Hiertegenover bevat de scherpe formulering van Heller, dat de maat* schappelijke werkelijkheid steeds menselijke activiteit is, de juiste verwijzing, dat het altijd menselijke wil en menselijk handelen is, waar* uit het maatschappelijke leven bestaat. „Wij mogen in haar geen buiten en onafhankelijk van een mens bestaande productieve krachten of zelfs „verhoudingen" aannemen; al het boven* en al het beneden* persoonlijke moet, om maatschappelijk actief te zijn, persoonlijk* menselijk geactualiseerd worden." (Blz. 78.) Daardoor wijst Heller niet de sterke invloed van deze krachten en verhoudingen at. Hij schakelt hen slechts als de direct, van zelf werkende oorzaken van het historische worden uit. Treffend doet hij opmerken: de betekenisvolle richtingsbepaaldheid van dit worden is.... slechts als ncntings* bepaaldheid van menselijk willen te begrijpen. (Blz. 107.) Tenslotte treffen wij in het socialistische denken niet zelden nog een scheiding van stof" en „geest" aan, waarbij de stof de „onderbouw , de geest echter slechts de „bovenbouw" moet vormen. In tegenstelling daarmee vat Heller de mens als een „lichamelijk*geestelijke eenheid op, die de mens van zintuigelijke indrukken afhankelijk maakt, hem echter tegelijkertijd ook tot bewust handelen in staat stelt. In iedere maat* schappelijke handeling werkt bijgevolg ook een geestelijke factor, die een zelfstandige kracht in zich heeft en uitsluit, dat wij ons het maat* schappelijk leven slechts stoffelijk mogen voorstellen. Men beschouwe eens nauwkeuriger het economisch handelen dat vaak uitsluitend als de „maatschappelijke materie" wordt beschouwd. Het economisch leven wordt door materiële krachten beheerst, maar zonder geestelijk element kunnen wij ons het niet voorstellen. „Zeker de zmtuigelijk* bewuste maatschappelijke werkelijkheid blijft zonder de naturalistische factor onbegrijpelijk. Maar met hem alleen kan zij ook niet worden begrepen." (Blz. 80.) .... .
De opvatting, dat de staat een deel van de maatschappelijke werke, lijkheid is, is voor de uitwerking van de staatsleer van principiële betekenis De staatsleer, die tot dusver in het algemeen slechts filoso* fisch*juridisch gefundeerd was, wordt tot een werkelijkheids*weten* schap, die de staat in zijn werkelijke verschijningsvorm onderzoekt. Daardoor ontstaat een nieuwe wereld van problemen, waartoe alleen
422