vreemde voortdurend contact met hem onderhield. Niemeijer heeft voor het boek tevens een inleiding geschreven, die den lezer eerst vertrouwd maakt met het leven en werken van den overledene, om hem daarna in te leiden tot de gedachtenwereld van den leraar en den vriend.
De betekenis van de nieuwe „staatsleer" van Heller ligt niet hierin, dat hij haar problemen tot een oplossing brengt. Hoe zou dit ook heden mogelijk zijn? De voornaamste betekenis van het boek ligt in de principiële beschouwingswijze van de staat. Voor Heller is de staat een op zichzelf staande, richtingen aangevende instelling, die alleen uit zichzelf kan worden verklaard. De staat is volgens zijn opvatting een deel van de maatschappelijke werkelijkheid, die echter toch in haar als maatschappelijke functie een zelfstandige betekenis heeft. De staatsleer wordt op deze wijze tot staatssociologie. Zij sluit aan bij de nalatenschap, die wij van Karl Marx en Lorenz von Stein hebben ontvangen, die beiden reeds de maatschappelijke beschouwing van de staat hebben verdedigd. Tegelijkertijd gaat Heller hier echter boven uit door de betekenis van deze beschouwing in bijzonderheden uit te werken en ondanks de maatschappelijke afhankelijkheid van de staat toch zijn „autonomie" in het oog te houden. Het is geen wonder, dat men bijgevolg in zijn boek ook een interessante verhandeling over de materialistische geschiedenisbeschouwing kan vinden, die hier en daar, ondanks alle waardering voor deze leer, uitloopt op een scherpe critiek. De aanwinst van het boek ligt hierin, dat het ons dichter bij de werke* lijkheid van de staat brengt en daardoor het terrein verkent, waarop alleen het politiek denken mogelijk is. Het zal blijken, wanneer wij de voornaamste gezichtspunten van Heller volgen.
De maatschappelijke werkelijkheid.
Wanneer Heller, zoals gezien, de staat als een deel van de maat* schappelijke werkelijkheid opvat, dan begrijpen wij, dat hij op de voor* grond stelt de vraag, wat die maatschappelijke werkelijkheid is. Deze vraag is niet overbodig, wanneer men bedenkt, hoeveel verwarring ook heden over ons begrip van de maatschappij bestaat. Voor Hegel was de maatschappij een systeem van de individuele zelfzucht, waarin de menselijke driften zich uitleven en die slechts tot een menselijke ordening bijeengevoegd kunnen worden, doondat de staat van buiten af tegenover hen komt te staan en er met dwang orde in brengt. Heller breekt radicaal met deze opvatting. Volgens hem brengt niet de staat deze maatschappelijke orde, maar is zelf een deel van deze orde.
De maatschappelijke werkelijkheid is menselijke activiteit. Mense* lijke activiteit omvat echter alles, wat betrekking heeft op de mense*
üjke samenwerking. „Het werkelijke leven van de mens moet als
zijn algeheel bestaan van lichaam, ziel en geest, dus de algehele eenheid van zijn sexuele, economisch*technische, paedagogische, politieke en overige levensfuncties, worden opgevat. Want al deze uiterlijke en innerlijke handelingen van de wil tezamen vormen de werkelijkheid van de mens." (Blz. 102.)
4
421