de gudsende en ruisende regen tot een luisterrijk feest. Von Sternberg heeft ook elders in dit werk van de regen een overvloedig gebruik ge* maakt, om door lichteffecten schitterende foto's te krijgen.

Wordt bij Mariene Dietrich het clichématige repertoire door de natuurlijke begrensdheid van de actrice gerechtvaardigd, ten opzichte van Anna May Wong krijgt men de indruk, dat de regie en het scenario van deze buitengewone verschijning te weinig profijt trekken door haar telkens in hetzelfde genre te laten spelen. Hetgeen men van haar in onze theaters te zien krijgt, wekt altijd weer dezelfde associaties. Kan men zich Anna May Wong anders voorstellen dan in misdadige milieus, nog luguberder gemaakt door geheimzinnige speculaties op de achterdocht jegens gekleurde rassen? Steevast eindigt haar melodra* matische geschiedenis met een stoïcijns sterven, hetzij zij zichzelf doodt, hetzij zij door een ander vermoord wordt.

Shanghai Express, De Dochter van den Draak, HaUTang en nu weer Tijgerbaai, het komt, wat haar aandeel betreft, allemaal eigen* lijk zo'n beetje op hetzelfde neer. In HaUTang vergiftigt het Chinese meisje zich ten einde raad met een flesje, in Tijgerbaai vergiftigt zij zich ten einde raad met een geheimzinnige zegelring. Zou de opmer* king ook niet op haar zelf slaan, waarmee zij onlangs in het tijdschrift Filmliga er op wees, „dat het publiek ten aanzien van de eeuwige herhaling en geesteloze variaties van dezelfde thema's een zekere vermoeidheid toont", en zou uit haar eigen voorbeeld ook niet „voor de filmkunst voordeel te putten vallen?"

Het is waar, wij hebben met Anna May Wong's volledig repertoire hier nog niet kennis gemaakt, doch het tot nog toe aanschouwde geeft reden genoeg om tot de overtuiging te komen, dat er voor deze actrice nog tal van mogelijkheden liggen op ander gebied dan hetgeen de filmproductie speciaal voor haar pleegt te reserveren.

Toch mag men ook met de cliché*matige en onbelangrijke film, waarin de regisseur J. Elder Wills Anna May Wong ditmaal laat op* treden, tevreden zijn. Anna May Wong behoort tot die vrouwen, waar* van men, gelijk bij Greta Garbo, Mariene Dietrich en enkele anderen het filmbeeld, of gelijk bij een Erika Mann in levende lijve de ver* schijning aanschouwt om hetgeen zij zijn en niet zozeer om wat zij doen.

Wanneer men spreekt over het raadsel der vrouw, dan maakt men zich voor de zoveelste maal weer eens schuldig aan generaliseren. Er bestaan evenveel raadsels als er vrouwen bestaan en het maakt juist de bekoring van sommige typen uit, dat zij als raadsel oorspronkelijk zijn. Raadsel hier niet zozeer in de zin van een puzzle, die men heeft op te lossen als wel in de betekenis van een geheim, een wonder waarin men zich verdiept. Men aanschouwt het ondoorgrondelijk masker van deze Chinese zoals men op een mooie Meidag een bloeiende boomgaard aanschouwt; men wordt stil, men mijmert, men droomt. Een gelaat als dat van Anna May Wong is onuitputtelijk aan hetgeen het te denken

414