Die klaterde, schetterde, taterde, spetterde dat het kletterde.
En de vis
tussen het riet en de lis was ook al niet goed
en schoot zilveren strepen in de donkere vloed. De bomen
stonden maar zo'n beetje te dromen,
of ze schudden allemaal hun wijze kop
over het paard en zijn dwaze galop,
en de wind en de koeien
en de vissen, die stoeien,
en over alles daar in het gras
wat heiendal mal van de lente was.
Maar dat kolderend paard met zijn vliegende staart,
dat hapte naar 't groen en dat dronk van de zon, alsof er geen einde komen kon aan de schaterende uitbundigheid van die helemaal nieuwe lentetijd.
ONDERZOEK NAAR DE POËZIE
DOOR H. G. CANNEGIETER
Herman Gorter, De Grote Dichters, (Em. Querido's Uitg. Mij., Amsterdam, 1935);
Henriëtte Roland Holst—Van der Schalk, Poëzie en Maatschappelijke Vernieuwing, (Van Loghum Slate» rius Uitg. Mij., Arnhem, 1935).
DE gelijktijdige uitgave van twee geschriften als deze is een gebeurtenis van belang in de letterkundige wereld. Nog te weinig staat over 't algemeen het onderzoek naar het wezen en de wetten der kunst in samenhang met de beide wetenschappen, welke op menig ander gebied de sleutels zijn gebleken, waarmee men de geheimen ontraadselt: de psychologie en de economie.
Men heeft inzonderheid de dichtkunst nog maar al te veel als een mysterie beschouwd, dat zich openbaart aan de ingewijden, maar zich niet laat verklaren. Sinds men echter zelfs de godsdienst in de geeste* lijke ontleedkamer behandelt, is er geen reden meer, om zich uit eerbiedige schroom terug te trekken jegens die andere bijna even
402