een zeer ernstige zaak. Erasmus van Rotterdam, een vertrouwd vriend van More, evenals Hutten, schrijft laatstgenoemde over hem: „De Utopia schreef More met het doel om aan te tonen, waar het aan ligt, dat de staten in zulk een slechte toestand verkeren, vooral had hij bij zijn beschrijving Engeland voor ogen, dat hij grondig had bestudeerd en had leren kennen." Ook overigens vatten de tijdgenoten de Utopia zeer ernstig op. De Franse humoris Budau (1467—1540) schreef: „Wij zijn Thomas More voor zijn Utopia veel dank verschuldigd, waarin hij de wereld een voorbeeld van gelukkig leven geeft. Onze tijd en onze nakomelingen zullen deze beschrijving beschouwen als een school van voortreffelijke leerstellingen en nuttige leringen, waaruit de staten hun instellingen kunnen overnemen en waarbij zij hun behoeften kunnen aanpassen."

Maar wie moet het zijn, die de leer van de Utopia verwezenlijkt? Niemand anders dan een landvorst. More zegt het ons zelf. Hij laat de commuistische staat aldus ontstaan, dat een vorst, Utopus ge* naamd, het land verovert en communistisch organiseert volgens een zelf uitgedacht plan .

Dat scheen ten tijde van More geenszins onmogelijk te zijn. Het vorstelijk absolutisme, dat in de plaats van het feodale koningschap zou komen, was toen, in zijn begin, een revolutionnair element ten opzichte van zijn voorgangers. Men had er nog niet veel ondervin* dingen mee opgedaan, het had nog geen tradities. Men kon er nog alles van verwachten, het slechtste, maar ook het beste.

En welke andere weg bleef er in die tijd over om tot het commu* nisme te komen? Er was nog geen partij, geen klasse om het socialisme te verdedigen. Van de landvorsten scheen het karakter van de staat af te hangen. Slaagde men er in een van hen tot het communisme te bekeren, dan zou een communistische gemeenschap mogelijk kunnen worden. De kans hierop was weliswaar zeer gering. More zelf was skeptisch, maar er scheen geen andere weg mogelijk.

In mijn boek over More schreef ik: „In alle beschrijvingen over utopieën is slechts één element fantasterij: niet het doel, dat wordt nagestreefd, doch de manier, hoe dit moet worden bereikt." (blz. 320).

Dit fantastische element in de Utopia van More bracht ik terug tot de onrijpheid van het proletariaat ten tijde van het schrijven. Ik schreef dat bijna een halve eeuw geleden (1887). Het tijdperk van de onrijpheid van het proletariaat scheen mij toen, tenminste voor West*Europa, ver achter ons te liggen. Twintig jaar tevoren, immers, had Marx bij de oprichting van de Eerste Internationale verklaard, dat de bevrijding van de arbeidersklasse alleen het werk kan zijn van de arbeiders* klasse zelve en nog twintig jaar vroeger had hij dezelfde gedachte reeds in het Communistisch Manifest ontwikkeld.

En thans? De socialisten beschikken over een rijke litteratuur, het product van het wetenschappelijke socialisme van bijna een eeuw. En toch zijn er onder hen andermaal niet weinigen, die juist dat, wat ik in 1887 als het meest fantastisch in de Utopia verklaarde, menen te moeten beschouwen als het realistische element in de socialistische

399