382

BAET BOUWERS' SCHAT.

Met moeite sleurde ze 't er uit om het goed te bezien, verwonderd over de zwaarte van dat kleine ding. Geld moest het zijn, geld — niets anders! Wat kon zo zwaar wezen?

Nog lang lag ze geknield voor de bedstede, verdroomd in 't wonderlike van 't geval. Dan schikte ze alles zorgvuldig weer, zoals ze 't had gevonden, sloop stilletjes uit het vertrek, geheel van streek van h'r ontdekking.

Al maar verwijlden h'r gedachten bij dat geld, dat vele geld, dat zij verborgen wist, en als vanzelf bepeinsde ze, wat er zich wel al niet mee zou laten doen.

Dat het geld niet van haar was, kwam niet in h'r gedachte, 't Scheen haar, dat zij 't kon nemen, nemen zodra ze de tijd gelegen vond.

's Avends als ze te bedde lagen, verklapte ze h'r man, wat ze wist.

Eerst had ze gedacht het niet te moeten doen, maar nu de stilte om haar suisde en haar gedachten zich met niets anders bezig hielden dan met de schat van Bart Bouwers, had ze in in behoefte h'r hart te luchten al te veel gezegd om nog te kunnen zwijgen.

— Maar meid toch, meid toch!

Meer kon Bemmers niet uitbrengen en zij, door z'n verwondering aangevuurd, verhaalde van stukje tot beetje, hoe ze haar ontdekking had gedaan, hoe ze meende alles gedroomd te hebben, maar hoe alles zich bij nader onderzoek had bevestigd.

Z'n kop duizelde bij h'r verhaal;'t bracht z'n klein arbeidersverstand in beweging, niet gewend met grote sommen te rekenen.

— Maar Biek, 't geld is van hem!

Dat bracht z'n vrouw eensklaps tot bezinning. Als een koudwaterstraal vielen deze woorden op de gloei-warme verbeeldingen van h'r overprikkeld gemoed, vernietigden in een ommezien al de dromen, al de geneugten, die er voor haar hingen aan dat geld.

— Oh! steunde ze smartelik teleurgesteld.

Zwijgend lagen ze naast mekaar, een lange, lange poos.

Ook in hem was de verbeelding gaan werken — Geld! En dan zoveel! Hij wist wat het geld waard was, hij wist hoeveel hij moest afploeteren om een enkele gulden te verdienen, die dan ook zo gauw weer was verteerd —