ROMFO EN JULIA
De gasten komen, haast-onmerkbaar de kamer betredend, achteloos-atterit, als in het voorbijgaan de hand van den gastheer aanvattend van de hagelwitte ompantsering der manchetten uit. Mr. Uytenbogaert heeft voor ieder de juiste vraag en de juiste opmerking. Hij vraagt den dominé naar den bouw van de nieuwe kerk, waarvan hij weet dat die gunstig gaat, den industrieel wenscht hij geluk met zijn nieuwste advies voor de Kamer van Koophandel, waarvan bij weet dat het opgang heeft gemaakt. Een ander bezoeker geeft hij gelegenheid uit te weiden over de ongesteldheid zijner dochter, en onderwijl zoeken zijn oogen onrustig naar nog weer nieuwere gasten en overweegt zijn brein wat hun belangstelling heeft. Als hij onmerkbaar de oudere heeren met elkander in gesprekken verwikkeld heeft, buigt hij zich af naar de jongeren. Hij merkt den nieuwen substituutgriffier bij het Kantongerecht op, een dood-verlegen, bleeke jongen, en blijkt zoowaar op de hoogte te zijn van het onderwerp van diens dissertatie, zoodat hij den jongen man als wetenschappelijke bizonderheid releveert, hetgeen de witte gezichten van eenige oudere Heeren die het boek niet kennen hem aan doen staren, — één neemt zelfs even het gouden lorgnet van zijn neusbeen — en al die aandacht op den blooden substituut geeft den dikken Kantonrechter gelegenheid tot een dien rechter zeer welgevallige protectie van den jongen rechtsgeleerde.
Te midden van deze fijn-uitgewogen hoffelijkheden, doet Maurits Uytenbogaert voortreffelijk dienst als alle pijnlijkbeden afrondende verspreider van jovialiteit. Op de eindeloos herhaalde vraag, hoe het hem bevalt in zijn eerste garnizoen, antwoordt hij met nooit falende blijmoedigheid. Bij bet eerste sein heeft hij zijn breeden lach gereed, die een begin van feestelijke opgewondenheid teweegbrengt binnen net stemmig rumoer.
Hij kent de kansen der paarden zoo zeer, dat eenige ■ambtelooze jonge grondbezitters die ten festijn zijn zich om hem heen groepeeren en opluiken uit hun vermoeidheid; met onverstoorbare goedhartigheid verbreekt hij telkens de kansberekeningen zijns vaders, genooden bijeenbrengend die niet behooren tot elkanders beste vrienden, en als de