KRONIEK VAN HET TOONEEL
den spanning van oer-hartstochten. Hebzucht, afgunst, haat, oer-hartstocht trillen en broeien en branden er in en boven alles uit voelt men het Noodlot naderen. De oude Cabot spreekt steeds van den oud-testamentischen, wrekenden God, die zijn daden bestuurt. Van de salon-sfeer der society-stukken en die der analytische psychologie van zooveel moderne stukken worden wij ineens verplaatst in die van oer-instincten en driften. Albert van Dalsum zou een magnifieke creatie hebben gegeven van den ouden, reusachtig sterken, tyrannieken vader Cabot, als hij maar eindelijk eens geleerd had, wat nuance in de kunst is, en niet steeds den krampachtigen paroxysme-toon bleef aanslaan, dien hij alleen in momenten van climax behoorde te hebben. Hij geeft nog steeds de opperste hoogtepunten van een rol, dóórloopend, en weet van geen schakeering, van geen opbouw. Zou hij daarom zooveel van maskerspel houden? Prachtig was hij waar hij zijn vreeze en eerbied uitte voor den God van het oude Testament.
Wat tóónt bij het Oost-Nederlandsch Tooneel Charlotte Kohier een schitterende ontplooiing van haar steeds voller groeiend talent! Vooral in houding en gelaats-expressie. Haar stem is ze nog niet volkomen meester, maar als zij die eenmaal meester is geworden, staan de schoonste mogelijkheden voor haar open. Ook Eerens bereikte hier, al was het niet doorloopend, stalen van hartstochtelijk spel, zooals nooit te voren.
Wat zou het zonde en jammer zijn als het Oost-Nederlandsch Tooneel op financieele moeilijkheden schipbreuk leed. Het heeft in het eerste jaar van zijn bestaan — en ik denk hier vooral aan de »Drei Groschen Op»r« — groote beloften voor de toekomst gedaan....
In »Zonnekinderen« heet Gorki, in de toelichting van het program althans, het Russische leven van zijn tijd (vóór de Revolutie, omstreeks 1890) te hebben geschilderd, en vooral de innerlijke stroomingen van het Russische leven aan den vooravond van de groote en wereldberoerende gebeurtenissen. Hier staan o.a. de Intelligenzia — intellectueelen — tegenover het domme, onontwikkelde volk. Naast de sociale spanning een huwelijksspanning. Protassow, een steeds maar proefnemende chemicus, op zoek naar uitvindingen, verwaarloost zijn vrouw Helena, die belaagd wordt door zijn vriend Wagin, en hij wordt zelf, zonder dat hij er iets van voelt of zelfs maar begrijpt, aangebeden door een weduwe, Milaina, een tragische figuur, die aan Dostojewski's Gruchenza herinnert. Een knecht van Protassow, een waar beestmensch, die zijn vrouw ranselt, is hier representant van het domme volk, en later een aantal rauwe typen uit het volk, die een korten tijd oproertje spelen en den chemicus beschuldigen, cholerabacillen te kweeken.
»Zonnekinderen« zou misschien een goede roman zijn gewor-