DE HOLLANDSCHE REVUE

517

dus geen kwestie, al blijft het natuurlijk een stapje in de goede richting, dat men de gelegenheid om de arbitragemachine te laten functioneeren veel grooter maakte, dan ze sedert dien geweest was.

Rovendien gold als zeer gewone norm, dat, zoo staten al bereid waren om zich aan arbitrage te onderwerpen, geschillen, waarbij de eer, de levensbelangen of cle onafhankelijkheid van een der partijen betrokken waren, hier buiten vielen. Of zulks het geval was, of in een bepaald conflict arbitrage op grond van de eer enz. kon worden afgewezen, besliste de partij zelf.

Het bovenstaande zal zeker wel voldoende duidelijk aantoonen, hoe weinig ver men in 1899 — en ik kan gerust zeggen, in het algemeen tot den oorlog van 1914 toe — met betrekking tot arbitrage, tot het vreedzaam beslechten van geschillen, ging. In het algemeen, wint langzamerhand hier en daar wel 't besef, dat het om der wille van 't verkrijgen van een internationale rechtsorde noodig was, minder terughoudend te zijn, doch heel ver ging die ontwikkeling nog niet.

Een ommekeer van beteekenis kan men echter aanschouwen, wanneer bij het sluiten van den vrede, de Volkenbond het licht ziet.

Van dat oogenblik af, is 't gedaan met den chaotischen toestand van weleer. De Volkenbond brengt ons de zoonoodige organisatie tusschen de staten, die — mits zij natuurlijk steeds meer geperfectioneerd zal worden — een met den dagdoeltreffender instelling zal blijken te zijn om internationaal het Recht een gelijke positie te verschaffen als 't in de meeste beschaafde staten, op nationaal terrein, binnen de nationale gemeenschap bezit.

Het vrije recht tot den oorlog is aan banden gelegd. Voortaan kan niet meer, gelijk vroeger, een staat een oorlog beginnen, wanneer hij daartoe lust gevoelt. Integendeel, de leden van den Volkenbond hebben de plicht — op straffe van anders den ganschen Bond tegen zich te krijgen — geschillen, die ze onderling niet uit den weg kunnen ruimen, èf bij den Raad over te brengen óf door arbitrage dan wel door het Internationaal Gerechtshof te doen beslechten. En dat Permanente Hof van Internationale Justitie is nu wel permanent, is wel een Hof in den vorm van een op geregelde tijden zittende Rechtbank.

Al mogen er in het Handveste van den Volkenbond nog tal van leemten voorkomen, het groote niet genoeg te waardeeren ding is, dat de wereld thans in het bezit is van een staten-organisatie, die het hare kan en moet doen om het Recht inplaats van het geweld te doen zegevieren. Hier uiteen te zetten hoe precies de Volkenbond werkt, welke feilen hij vertoont, welke fouten er somwijlen door zijn organen begaan worden, zou niet alleen te veel plaatsruimte vorderen — vooral ook wanneer bij de kritiek 't opbouwend element in het oog gehouden zou worden, zooals aller plicht is — een dergelijke uiteenzetting zou ook buiten het kader van de bedoeling dezer bijdrage vallen. Waar het op aankwam was, te laten zien hoe wel degelijk in dertig jaar tijds een kolossale vooruitgang te bespeuren

valt. Maar, en dit is het niet minder belangrijke punt, waarop ter gelegenheid van de viering van den Volkenbondsdag de aandacht gevestigd moet worden, we zijn nog lang niet, waar we wezen moeten. Er ontbreekt aan den Volkenbond, en aan wat hij heden ten dage vermag, nog heel wat.

Daar is, om slechts één voorbeeld te noemen, de internationale vermindering van bewapening. In tien jaar tijds is men er zeker nog niet in geslaagd op dat terrein de resultaten te bereiken, die in het belang van een goede ontwikkeling der internationale betrekkingen noodig zijn. Ten dien aanzien vallen, helaas, tal van bedenkelijke verschijnselen waar te nemen, al ware het verkeerd blind te blijven voor 't feit, dat ook in dit opzicht in zooverre eenige vooruitgang merkbaar is, dat men zich tenminste er toe zet een overeenkomst tusschen de landen in elkaar te gaan zetten. Jawel, doch de inhoud van die overeenkomst zal — dat hebben we nu toch wel in de gaten — niets om 't lijf houden. Aldus de critici.

Misschien doet men verstandig met niet te vroeg den staf te breken over wat straks de ontwapeningsconferentie zal kunnen bereiken. En zeker is het verkeerd, en dwaas tevens, om de schuld van een en ander op den Volkenbond te gooien. Als men ten aanzien der internationale ontwapening lang niet genoeg opschiet, dan ligt dat aan de

volkeren zelf. Zij toch zijn het, die èn in deze aangelegenheid èn ook in andere kwesties beslissen moeten wat via Génève gedaan zal worden.

Van de volkeren zelf, van de burgers in alle landen, hangt het af wat de Volkenbond tot stand kan brengen. Vandaar dan ook, dat het goed voorlichten van de bevolking omtrent Génève, omtrent datgene wat Génève eenmaal mocht worden, tot de voornaamste werkzaamheden behoort van hen, die 'ijveren voor versterking van de Volkenbondsgedachte en voor de verwezenlijking van de schoone beginselen, welke aan den Bond ten grondslag liggen. Wie de heeren, daar ginds in de Volkenbondsstad aan het werk ziet, weet dat zij voor alles hun kracht moeten putten uit de internationale publieke opinie.

Een sterke internationale publieke opinie, die voortdurend aanstuurt op verbetering van den Volkenbond, is het meest noodig. Van de volkeren zelf zal het afhangen of de Bond meer en meer in staat zal zijn den Vrede tusschen de staten, op de basis van het Recht, gehandhaafd te krijgen.

Dat dus aller belang een onvermoeid steunen van het streven der oprechte Volkenbondsvrienden eischt, behoeft wel geen betoog. Het ware te wenschen, dat vele Nederlanders tot wie nog steeds niet voldoende is doorgedrongen, welk een taak van beteekenis er op elk hunner rust, om den Volkenbond tot steeds grooteren bloei te brengen, op den 18en Mei wakker geschud zullen worden. Het gaat hier niet meer om vage idealen, maar om nuchtere werkelijkheid. Moge de Volkenbondsdag van 1929 weer een aantal droomers weten te wekken.

Dr. E. v. RAALTE.