DE HOLLANDSCHE REVUE
515
UIT MIJN VULPEN
Van lezen en schrijven
Ik houd van lezen. Als het boek voor mij ligt, het nieuwe, onbekende boek, dan gevoel ik mij als iemand, die zich aan tafel zet om van den maaltijd te genieten. Zoo ook zet ik mij neer om het boek te „proeven". En ik heb dan het prettige bewustzijn, dat ik maar heb te ontvangen wat een ander mij geeft, dat die ander bezig is geweest, weken en maanden lang, om voor mij (ook voor mij) iets genietelijks samen te stellen en dat dit nu voor mij ligt, gereed om door mij te worden genoten. En ik begin de inleiding, het
eerste hoofdstuk. Daaruit moet ik reeds den indruk krijgen, of de rest mij zal smaken. Belooft dit belangwekkend te worden of boeiend of althans ontspannend? Ik ben niet veeleischend; ik ben al tevreden met ontspanning. Vertelde ik u niet laatst, hoe ik aan Engelsche romannetjes kan smullen? En dus, als 't mij maar even -pakt, dan lees ik verder. Maar met dikwijls heel verschillende gewaarwordingen. Er zijn van die „sterke" boeken, die mij niet loslaten, waarvan ik ieder woord lees en proef en geniet, omdat daarin ieder woord meewerkt tot het door den schrijver beoogd effect en ik dat volle effect wil ondergaan. Als ik zoo'n boek lees, dan geef ik mij over aan den auteur; hij neemt me als 't ware aan de hand en neemt me mee, door diepten en over hoogten en ik volg hem, ademloos, om te zien waar we belanden. Aan 't slot gevoel ik dankbaarheid voor den man of de vrouw, die mij zooveel heeft gegeven, zooveel van het beste en mooiste, dat hij of zij te geven had en uitgedeeld heeft als met een koninklijk gebaar van mildheid aan het onbekende publiek, dat daarvan genieten mocht, volop
Er zijn veel tusschenvormen tusschen dat en het minste soort, dat ik toch
ook nog lees nu ja, omdat ik het
eenmaal ben begonnen en toch wel even mijn belangstelling is geprikkeld tot de vraag: wat drommel, waarheen wil die malle vent mij brengen en wat wil hij eigenlijk? Dat zijn van die boeken, die men, gelijk iemand eens zeide: ,,verticaal" leest, niet horizontaal, regel voor regel, maar vlug van boven naar beneden om even te zien hoe het verhaaltje loopt en wat er nu eigenlijk gebeurt. Als ik dat dan weet, nu, dan weet ik ook genoeg en dan weet ik
meteen, dat ik er niet meer zal invliegen, als die auteur me weer wat wil vertellen....
Zoo is dan lezen, als gij een „goed" boek te pakken hebt, een genot. Maar gij moet wel bedenken, dat het een lui genot is. Want het is: ontvangen; het is: zijn geest openstellen voor wat een ander daarin wil laten neerdruppelen uit de bron, die hij ontsluit. Lezen is passief. En van het lees-genot geldt wat van alle andere geldt: gij moet het niet overdrijven, niet u eraan verslaven.
Het staat wel interessant, te zeggen: „ik lees veel"; „ik lees heel wat af". Maar (ik spreek hier natuurlijk niet van studie, doch van fantaisie): wat blijft er op den bodem van uw geest liggen van al wat de ander daarin heeft laten neerdruppelen? Meestal niet veel. Een gewaarwording, een indruk, die des te eerder vervaagt naar gelang gij meer leest, want dan verdringt de een den ander. Wacht u dus voor het teveel. Lezen kan een manie worden, een niet te stillen honger, die almaar meer voedsel vraagt; nauwelijks is het eene verzwolgen of gij grijpt naar het tweede en dan weer naar het volgende. Alles schuift over elkaar heen; er blijft niets. Het genot wordt een doorjagen, een doorjakkeren van heele bibliotheken. Rits, weer een ander boek! Die teveel leest, is al te lui: hij wil almaar door ontvangen; hij verrijkt zich daarmee niet, bereikt daarmee niet, dat hij nu ook meer te geven had dan vroeger; neen, hij ligt maar als met een open mond alles op te slokken. De ware lezer is een fijnproever, een sybariet, die weet dat het ware, verfijnde genot in kleine dosis telkens den waren liefhebber moet worden bereid.
jfffflOVo
Korte Poten 25
DEN HAAG Telef. 17666
Autotochten - Autoreizen
Vraagt inlichtingen en programmals
Als ge zóó leest, met smaak, met oordeel des onderscheids, matig, rustig, ja, dan is en blijft het een der edelste genietingen, een der zuiverste en rijkste voor hoofd en hart. Maar a propos van lezen, ook schrijven is een genot. Ik zeg niet dat ook op dit gebied geven zaliger is dan ontvangen, maar ik wil wel zeggen, dat ook hier geven zalig is. Het genot van schrijven. Maar ik onderstel natuurlijk, dat gij iets te zeggen hebt en niet praat omdat gij praten moet. Want dat lijkt ,me een kwelling. Gij kent het vak van den „a-penny-a-liner", van den man, die een stuiver krijgt voor eiken regel druks? Het klassieke voorbeeld is er van den Franschen feuilletonnist, die zijn verhaal met telkens weer een nieuwen regel (a zooveel som per regel!) aldus begint: Acht uur. Avond.
Op den Boulevard du Nord.
— Bonjour, André.
— Bonjour, Pierre.
— Hoe gaat het?
— Niet kwaad. En jij?
— Gaat wel! Waarheen?
— Ik slenter. En jij?
— Ik ook!
— Laat ons samen slenteren.
Enz., enz., enz. Nu ja! Maar gij hebt wat te zeggen, wat te geven. En nu put ge uit de eigen bron. De gedachte is er, de lijn, de draad. Maar de gedachten vermenigvuldigen zich, de lijnen gaan zich kruisen, de draden krinkelen door elkaar. En gij worstelt met den vorm. Gij zoekt het woord, niet maar ,,'n woord", maar het woord, het ware, het juiste, treffende, pakkende, dat precies geeft wat gij geven wilt. En dat woord suggereert nu een ander. Nu rijen zich de zinnen als vanzelf aaneen en gij werkt onder den bezielenden adem van den scheppingsdrang. Gij „loopt warm". Straks komt de bezinning, de rustige overweging, het schaven en vijlen en politoeren, het „gepeuter", zoo ge wilt, dat verdrietig is maar noodig, zal uw werk niet onbehouwen zijn, niet ruw, maar fijn, geschaafd en „af".
Laat mij, als scribent, het u, lezer, mogen zeggen: ik houd van lezen, maar ik houd, gelukkig! ook van schrijven. Ook dat is mij een genot. En nu ga ik lekker liggen lezen!
*