Een bereisde Actrice

Martha Walden s indrukken uit het verre Oosten

Het Japansch en het Chineesch Tooneel

Een interview, volgens de regelen der kunst opgebouwd, werd dit gelukkig niet. Dat onze tooneelspelers in hun jeugd hartstochtelijke liefhebbers-vanhet-tooneel waren, dat onze zangers met veel geweld doorzetten, dat we zang mochten studeeren, dat er nog veel andere bijkomstigheden van nul en geener waarde zijn, och, al die futiliteiten weten we nu immers al wel. Mogelijk dat een journalist-van-den-goedenouden-stempel nog plezier vindt in het opteekenen van dergelijke bijzonderheden, ons interesseeren ze echter al bitter weinig, en eerlijk gezegd, vond ik het heel prettig, dat in het oogenblik, waarop ik Martha Walden sprak, wij, geen van beiden aan die „narigheden" dachten, maar het interview een boeiend interessant gesprek werd, waarin deze begaafde vrouw me het een en ander vertelde over haar reizen, — die zonder twijfel wereldreizen genoemd mogen worden —, en me daarbij nog tal van bijzonderheden op ander gebied wist mede te deelen. Hiet vorige jaar had ik Martha Walden gesproken even voor haar reis naar China, Japan, Indo-China en Nederlandsch-Indië, en nu ik haar weer terug zag, was de begroeting natuurlijk hartelijk en vriendelijk. Al spoedig zat mevrouw Walden te vertellen, vlug causeerend, soms haar woorden even met een gebaar onderstrepend, altijd boeiend en interessant, vaak sprankelend van humor en geest. „Wilt u me iets van uw verre reizen vertellen?" was mijn eerste vraag. Het antwoord was niet zoo heel erg bemoedigend, want met een komischwanhopig gebaar haalde mevrouw Walden even haar schouders op en meende ze, mijn vraag nog eens herhalend: „Of ik u iets van mijn verre reizen wil vertellen? Begint u dan

maar te vragen, want ik weet heusch met, waar te beginnen en waar te eindigen Ik heb gedurende dit laatste

Jaar wel voor tien jaren aan indrukken verzameld, waarvan de een al

grootscher is, dan de andere ", en

misschien beseffend, dat het in mijn geval al zeer moeilijk was iets te vragen, vervolgde mijn gastvrouw: „Wilt

u iets hooren over de schoonheid van Java? Over het in zoo vele opzichten voortreffelijke koloniseeren der Hollanders? Over Ceylon, Britsch-Indië, IndoChina, China of Japan? Dit zijn allemaal zulke verschillende werelden, dat ik heusch niet van den hak op den tak kan springen. ■ Over elk land op zichzelf zijn boekdeelen te vullen — en u wilt dit alles in een enkel interview aan uw lezers meedeelen?" Nadat ik mijn bedoeling duidelijk omlijnd had, wist mevrouw Walden: „O, is dit niet uw bedoeling en wilt u alleen maar enkele bijzonderheden hooren? En dan nog wel mijzelf aangaande?" „B.v. uw glorieuze entrée in Nederlandsch-Indië, toen u met de „Plancius" op Soerabaya aankwam en waarover men hier in de dagbladen schreef?" waagde ik een balletje op te gooien.

Mevrouw Walden begon hartelijk te lachen bij die pas-gewekte herinnering en vertelde gulweg: „Ja, dat scheelde maar weinig of ze hadden me daar in een hok gestopt. Als mijn vrienden niet zoo'n bijzonder goede reputatie hadden gehad en ik dr. van Blankensteyn niet toevallig had ontmoet, dan hadden ze me vastgehouden tot ze al mijn boeken artikelen en brieven van a tot z hadden doorgelezen.... en dat had wel een jaartje kunnen duren, want ik had een koffer vol bij mij.... U lacht, u gelooft het niet, maar ze hielden me voor

heel gevaarlijk! Waarom? Men

had in Insulinde gelezen, dat ik voor het Berlijnsche dagblad „Der Tag" zou schrijven en nu verspreidde een opnieuwtjes-jagende, Indische courant een waarschuwing tegen mijn komst. „Der Tag" zou een communistisch blad zijn, dat heftig in betrekking stond tot Sovjet Rusland en nu vreesde men bepaald, dat ik daar heel in mijn eentje gekomen was, om Java te veroveren en om het dan aan Hindenburg aan te bieden.... Zooveel eer is mij voordien werkelijk nooit te beurt gevallen."

Mevrouw Walden lachte opnieuw hartelijk, vervolgde dan: „En dan „Der Tag" van het Seserl Konzern een „communistisch" blad Dr. van

Blankensteyn had nog nooit een betere mop gehoord. Freiherr von Medem zal zeker wel voor het eerst van zijn leven voor een communist zijn gehouden. om ten slotte wat ernstiger te besluiten: „Trouwens zelfs al zou ik voor een

„roode" courant werken zou ik dan

als reisjournaliste nog gevaarlijk zijn? Zelfs al ben ik van Duitsche origine, ik ben te volbloed Hollandsche en houd van Holland te veel om Indië aan iemand anders dan aan ons zelf te gunnen".

„Er is trouwens geen natie", beweerde mijn gastvrouw even later, „die meer van Indië had kunnen maken, dan de

Hollanders het deden zelfs met de

kleine gebreken, die onvermijdelijk zijn," om nog even op het komisch voorval terug te komen met de woorden: „Ja, achteraf bezien was dit geval werkelijk heel grappig, als ik het dien eersten dag maar niet zoo warm had gehad, want wel drie maal achtereen liet men mij van onder tot boven mijn koffers uitpakken, en men was blijkbaar erg verbaasd, dat er geen bommen, maar wel een groot aantal japonnen en zijden pyama's uit

kwam Natuurlijk kreeg ik na

enkele dagen van den Immigratiedienst met duizend excuses de in beslag genomen boeken en artikelen terug en was de zaak daarmee afgedaan. Maar wie mij dien poets meende te moeten bakken kan tevreden zijn.

De luchtballon is opgegaan Zooals

u begrijpen kunt, heeft dit intermezzo verder geen schade gedaan aan mijn verblijf op Java. Mijn vrienden en bekenden heeft het hoogstens een paar vroolijke oogenblikken bezorgd." „Uw bezoek aan Java?" „Ik ben over mijin bezoek op Java dan weer even enthousiast als de eerste maal en alle menschen kwamen mij weer even hartelijk tegemoet en hielpen mij alles te leeren zien en kennen. Ik kreeg inzicht in de met-groote-kennis-van-zaken-georganiseerde suikercultures, in de er helaas minder goed voorstaande, maar sinds het gouvernement de tuinen vrijgaf, weer opbloeiende koffiecultures, de voortreffelijke irrigatiewerken en zooveel meer, — en