498

DE HOLLANDSCHE REVUE

Met eenige inspanning zou het kastje zonder onkosten boven kunnen komen. „En dan maar dadelijk" klonk het als een commando uit meneer z'n mond, die de daad bij het woord voegende zijn jas uitgooide en het kastje aan één kant optilde om eens te taxeeren of het nu wel werkelijk zoo zwaar zou zijn, als het ding er uit zag. Daar hij de onderneming niet wilde ontmoedigen, omdat hij wel bemerkte, dat zulke ouderwetsche kastjes nooit meevallen in gewicht, sprak hij met 'n ernstig gezicht naar Marie kijkende, terwijl hij het kastje aan één kant van den grond opbeurde en met zijn kin naar den anderen kant wees: „nou voorzichtig hoor, kalm aan, pak jij hem daar beet."

Marie als gewoonlijk de zaken met te veel energie aanpakkende, tilde het meubelstuk met een ijzeren wil veel te hoog op, zoodat het boveneinde tegen den muur aanstootte, het behang afscheurde en meneer eenige fijne kalkdeeltjes als witte suiker op hoofd en schouders kreeg.

„Wacht even, wacht even, zet 'm even neer, 'k houd 'm niet", riep de man onthutst en knipte met de oogen, waar kalkstofjes in bleven steken. „O, gunst nog toe, mijn kastje!" riep mevrouw, „ach, lieve help, kijk die muur nu eens aan!" Marie is ook altijd zoo wild!"

Deze vond het plotseling gepoeierde hoofd van meneer iets belachelijks en lachte zenuwachtig met kleine schokjes, terwijl ze met 't hoofd knikte in de richting van haar meester en meteen zeer onparlementair uitriep: „net 'n bakker."

Inmiddels had mevrouw de ontbijt-

„Nou, voorzichtig hoor, kalm aan, pak jij hem daar beet en...."

tafel terzijde getrokken, stoelen verzet, het karpet bij de punt omgeslagen en hijgende met 'n hoog rood kleurtje vanwege deze vroege ochtend bezigheid waggelde ze achter haar man aan zooals 'n clown in een circus, dat wel eens doet achter den manégedirecteur, terwijl ze voortdurend waarschuwde: „voorzichtig, méér links, nog 'n beetje, zoo ja", als waren de twee zwoegende zielen totaal blind. Na een flinken elleboog stoot tegen den knop van de kamerdeur, het voetenmatje tusschen de beenen van den uiisheer hinderlijk bleef volgen, kwam het buikig meubelstuk op de eerste treden van den trap te liggen. Meneer had het al rijkelijk warm, zoodat z'n voorhoofd parelde. Marie blies als had ze het heele huis met fundamenten en al verzet. De haren hingen haar als 'n raagbol voor het gezicht en een roode striem over den linkerarm, getuigde van een geduchten stoot.

In de gang werd krijgsraad gehouden en de rollen werden verdeeld. Men was nu eenmaal begonnen, de zaak moest dus doorgezet worden, te meer omdat meneer zich niet belachelijk wilde maken om na zooveel inspanning toch nog werkvolk in huis te moeten halen. Hij zelf zou boven aan de kast trekken en mevrouw en de meid onderaan opduwen.

Eén, twee hupla! en de kast schoot

twee treden de hoogte in, viel met 'n flinken smak weer neer en beknelde de heer des huizes tusschen de traptreden vast, zoodat hij nu den indruk maakte van een man in een wak in 't ijs.

„Houd h'm vast, houd h'm vast, 'k zit er tusschen, 'k zit er tusschen!" Maar de trap, die juist op dit gedeelte eene kromming maakte, knelde het kastje tusschen cle treden en den muur vast, zoodat er geen wikken of wegen meer aan was.

Daar lag de hoop van Staat hulpeloos op zijn eigen trap, terwijl de twee vrouwen met vereende krachten sjouwden, duwden en sjorden en uit alle macht aan de kast trokken. De bovenste hoek van de kast teekende een eeuwig reliëf op den muur, splinters knarsten van de houten traptreden af, zoodat het blanke hout zich verfeloos liet aanzien, rommelend stortte zich een vergeten lade uit, die tegen de knieën beukte. Met een gil het veel te zware meubelstuk loslatende om niet erger hun vingers af te knellen, rolde de kast al stootende van trede op trede, weer naar omlaag, waar ze flink hekvast en gekneusd onderaan bleef liggen als 't symbool van een weerspannigen werkstaker.

Eén oogenblik keken 3 oogenparen wijd opengesperd elkander aan, versuft, verdwaasd, begrijpende hoe moeilijk deze taak wel was, die men aanvankelijk te licht had geschat.

„Houd 'm vast, houd 'm vast, ik zit er tusschen!"

„Neen, zóó gaat het niet, 'k geef het op, blijf er af Marie, ach, ach mijn mooie kastje" en als had het ding zich pijn gedaan, streelde mevrouw met haar hand heel zachtjes over de geschuurde en bekraste plekken, waar eenmaal mahoniehout had gezeten. Meneer, die evenveel geleden had en beschadigd was als 't vervloekte kastje en minder beklaagd werd, kwam ontdaan de trappen af, overtuigd zijnde, dat hij die kast zóó nooit boven kon krijgen. Het was een warboel; de kast, die de trap versperde, scheeve matjes, beschadigde muren en 3 menschen, die door elkander, liepen niet wetende hoever hun ondernemingsgeest was uitgeput.

„Weet u wat" nam Marie het woord en

KINDEROPNAMEN

OOK AAN HUIS

Schetsfoto's Vergrootingen naar oude foto's i6i

C. J. I VERMEULEN

TOUSSAINTKADE 20, 'S-GRAVENHAGE