DE HOLLANDSCHE REVUE

497

Het mahoniehouten Kastje

door

Menno

Met illustraties van den schrijver

Het was stil aan de ontbijttafel. Mevrouw lepelde een eitje weg en de heer des huizes zat met de handen gevouwen en het uitgelezen ochtendblad op zijn schoot, diep weggedoken in zijn clubfauteuil bij het raam. Alleen poes dronk hoorbaar haar bakje met melk leeg. Het geheele interieur

houten kastje, wat je van tante Koba hebt gekregen; dat wilde je immers liever boven hebben, dan zou er hier meer ruimte komen." „O, bedoel je dat", antwoordde mevrouw, die nu bij was. — „Ja, dat zou ik heel prettig vinden, maar als je geen werkvolk in huis wilt halen, hoe

„Waar zit je zoo naar te turen?"

was een toonbeeld van kalmte en rust. „Waar zit je zoo naar te turen?" verbrak mevrouw de stilte, haar lepeltje door de eierschil heenstekende, toen ze bemerkte, dat behalve haar eitje nog iemand in de kamer aanwezig was.

Na een kleine pauze nam meneer z'n lorgnet, waar hij voortdurend overheen had zitten kijken van den neus en sprak als uit een droom ontwakende, „ik wil die kerels niet meer in huis hebben, 'k laat me niet meer beet nemen, 'k heb genoeg van al dat werkvolk."

Mevrouw staarde nu op haar beurt naar haar echtgenoot, niet begrijpende, waarom hij het zoo ineens over werklui kon hebben. „Welke werklui? We hebben toch niemand besteld?"

„Dat weet ik wel, maar je had het laatst over dat kastje, dat mahonie-

komt dat ding dan naar boven?" en ze draaide zich om in de richting van het bedoelde anthiekje, dat glimmend met z'n koperen kolommetjes en zijn glazen ruitjes, zijn mahoniehouten buikje vooruit stak en nog al aanmatigend veel plaats in de kamer innam. Zij tuurde er op, alsof ze verwachtte, dat het ding wellicht alleen den trap op kon gaan. — „Nee, zonder hulp komt dat kastje nooit boven." „Dan blijft het hier maar staan", op pcrde de man van 't gezag en veerde handig zijn lorgnet weer op de punt van zijn neus, greep de courant en viel weer achterover in zijn stoel. Er werd geklopt — vóór dat men „Ja" of „binnen" kon roepen, stak Marie al haar blozende wangen om den hoek van de deur. 'n Pootige en stevige deerne van buiten kwam binnen en smakte op de ontbijttafel een reuzenmand, waarvan de inhoud die sterk

geurde naar koffie, thee en zeep aan

kruidenierswaren deed denken.

„Van van Allefen, mevrouw."

„O.... maar zet dat ding op den stoel

of op den grond en niet vlak voor

mijn neus op tafel; wat zachter is ook

goed", vermaande mevrouw de ietwat

hardhandige Marie.

Ineens loerde meneer over zijn bril en

courant naar de stoere Marie en zich

oprichtende, als kreeg hij een goeden

inval, sprak hij tegen haar:

„Zeg eens Marie, jij kunt ons wel

helpen met dat kastje naar boven te

brengen. Mevrouw en ik zullen je wel

bijstaan."

Marie keek met 'n open mond van meneer naar mevrouw en toen naar het kastje. Wijzende op het meubelstuk: „dat ding? dat ken ik alleen wel dragen, as meneer 'm maar 'n zetje geef, dan trek ik 't wel naar boven den trap op." Na deze opbeurende en manhaftige woorden, verrees meneer overeind. „Dat is flink gesproken en meteen het moeilijke probleem van lijntjes-trekkend werkvolk in huis a zooveel per uur, opgelost."

.vóórdat men „ja" of „binnen" kon roepen