496

DE HOLLANDSCHE REVUE

te versmaden viel. Maar na eenige maanden van heen-en-weer-gepraat, en ofschoon wij zelfs een begin hadden gemaakt met het realiseeren van sommige fragmenten van de Blijde Boodschap, hebben wij alles opgegeven, omdat het mij niet gelukken mocht de heeren mijn wijze van zien te doen deelen. Toen heb ik besloten maar weer een nieuwe film te maken op eigen kosten; iets wat uitsluitend zou zijn de uitdrukking van mijn innerlijk evenwicht, en dat ik aanvankelijk wilde noemen: Equüibre Difficile. Ik heb deze film gerealiseerd met vier „personages": een weg, een motorfiets, een vrouw en een geometrische figuur. De vrouw was Yonnie Selma, van het Vlaamsche Volkstooneel, met wie ik de proeven voor het Kindeke Jezus had verricht. De weg en de berg waar hij zich tegenop slingert, werden opgenomen in Luxemburg. Toen mijn film geheel klaar was, veranderde ik den titel in Impatience.

— Als ik u goed verstaan heb, werd deze film dus op geheel andere wijze opgevat en uitgewerkt dan uw eerste productie. Maar u heeft voor uw opnamen toch een ontwerp noodig gehad, zooal niet een volledig scénario. U zegt dat u in Luxemburg is geweest...

— Een ontwerp, als u wilt. Elk van de vier factoren van ,mijn film moest uiteraard in het geheel een bepaalde plaats innemen, een bepaalde reeks indrukken geven, en geen andere. Met wat ik dus wist van de bergen, van het ensemble van de bergen, ben ik naar de Luxemburgsche Ardennen getrokken en daar aan het draaien gegaan; hetzelfde geldt voor de motorfiets, enz. Vanzelf dus, toen ik genoeg opnamen had gemaakt, had mijn film een zeker karakter gekregen; d. w. z. er waren nog wel eenige verschillende vormen denkbaar, maar de meeste waren toen toch reeds onmogelijk geworden. De samenstelling van een film, ik bedoel nu: het in deelen en samenplakken van de rolprent, geeft de definitieve vorm. Ik laat mij daarin leiden door één ding: het tegen elkaar uitkomen van de factoren zelf. De eindvorm moet zijn, vóór alles, cinematografisch. Dit lijkt een kinderlijke logica, maar ik verzeker u dat ik kans heb op protest van menigen toeschouwer. Men is het er nog heelemaal niet over eens wat cinematografie is en hoè de beelden op ons inwerken! Het is mij gebeurd dat ik, bij het kijken naar een film, uitsluitend mijn aandacht wijdde aan de opeenvolging der beelden, ik stelde mij dan open voor een bizondere ontroering en onderging die soms zon¬

der dat de film daarom voortreffelijk behoefde te zijn. Het overkomt mij ook, daarentegen, dat ik enkel op de beelden let en de opeenvolging ervan vergeet.... In mijn nieuwe film ben ik uitgegaan van de opvatting dat het beeld op zichzelf niets beteekent, cinematografisch beschouwd, maar dat de geringste éénheid voor het begrijpen een korte opeenvolging van beelden is: hetzij van hetzelfde beeld onder verschillende vormien, andersom gezet bijv., of uit een lichtelijk verschillende gezichtshoek opgenomen, hetzij van beelden die niets met elkaar gemeen hebben. Ik meen op deze wijze de twee cinematografische ontroeringen te kunnen vereenigen, d. w. z. te kunnen genieten van de opeenvolging der beelden zonder dat de waarde van het beeld — dat immers in lichtelijk gewijzigden vorm telkens terug komt — voor mij verloren gaat. Het publiek zal mij waarschijnlijk een zekere eentonigheid verwijten, herhalingen, enz. Het is mij om het even, omdat ik weet wat ik beoogd heb. De rest lijkt mij, voor het oogenblik, bijzaak.

— U is dus tevreden over het resultaat?

— Dat wil ik niet zeggen. Ik weet trouwens niet of een auteur ooit tevreden is over wat hij heeft bereikt. In ieder geval, mij is het nog niet gebeurd. Er zijn twee dingen, dunkt mij, die dat beletten: ten eerste, dat, naarmate wij realiseeren, ons verlangen zich verplaatst naar andere mogelijkheden; ten tweede, dat men te zeer doortrokken is van hetgeen men heeft uitgewerkt, om er koel en behoorlijk over te kunnen oordeelen. Ik weet niet precies wat ik op dit oogenblik van Impatience denk. Ik weet dus ook niet of ik in mijn volgende film nog gebruik zal maken van zekere herhalingen; ik vraag mij af, als ik luister naar de kritiek van sommige van mijn vrienden, of ik sta tegenover een voorloopig gebrek aan aanpassingsvermogen van hun kant, of tegenover een onvoldoende nuanceering van de vormen, van mijn zijde. Ik zal op deze vragen antwoorden in mijn volgende film, dat staat voor mij vast; zoaals ik in deze film geantwoord heb op soortgelijke vragen na Combat de Boxe, waar ik, tusschen haakjes, niets meer voor voel.... Neen, die eerste film is te mathematisch in elkaar gezet; ik kende ook te weinig het onderwerp, ik heb het ineengedrukt, in een drogen vorm, omdat ik de soepelheid, de bewonderenswaardige plastiek ervan niet voldoende begreep.

— En nu? Wat zijn uw verdere plannen?

— Alweer een moeilijke vraag! Er valt zooveel te doen, in alle genres, of liever, buiten alle genres die reeds tot de traditie behooren. Ik ben even goed in staat een komieke film te maken — ik zeg dit omdat ik geen ander woord vind, maar denkt u vooral niet aan het tegenwoordige komieke genre — als een film van dramatischen aard, of een poëem, zonder verhaal, in het genre van Impatience, maar dan toch geheel anders, zoowel wat den vorm betreft als het fond. Maar dit alles is vaag — neen, ik zeg liever niets. De woorden bedriegen ons, en als men het over de cinema heeft, weet men niet al te goed meer wat men wil. Men beeft maar te zien op het doek, zooals men te hooren heeft naar de muziek, alvorens te spreken. En het wil mij dan nog voorkomen dat de muziek een heele bepaalde vocabulaire heeft, wat voor de cinema geenszins het geval is.

— Als u mij nu eens sprak over de toekomst van de cinema?

— De toekomst is voor alles wat écht is. Maar laten wij elkaar verstaan. Wat wij vandaag prachtig vinden, zullen wij morgen anders beoordeelen. Er is, nü reeds, in de film, als in iedere andere kunst, veel schoolmeesterij, een academisme dat knap is maar leeg aan emoties, en een avant-garde die jong is, heterogeen, maar die creëert in de vreugde van het ontdekken. En als vertegenwoordigers van deze avant-garde noem ik u, in hetzelfde gelid, een Dreyer die werkt voor de Westersche menigte, een Poudovkien die werkt voor de Russische arbeiders, een Deslaw die zich tevreden stelt met korte poëemen welke men alleen in bizondere zaaltjes vertoont. Zoolang /men onder het publiek zal vinden verschillende graden van opvoeding, van ontwikkeling — en dat zal zeker nog wel voor èrg lang zijn! — zie ik niet in waarom de tegenwoordige staat van de cinema zou veranderen, in wezen althans. D. w. z. de tegenwoordige klasseering van de films; met de gewone voorkeur van het z.g. „groote publiek" voor het traditioneele goedkoope en banale. Er is geen reden, niet waar, waarom de cinema hierin een uitzondering zou maken op alle andere kunsten? Er zal altijd een groot publiek zijn voor de producties die wij nooit zouden hebben geaccepteerd, en een groot publiek voor de producties die wij misschien zouden hebben geaccepteerd als wij een eeuw eerder geboren waren

A. L. VAN KUYCK.