DE HOLLANDSCHE REVUE

489

een nuchter, verstandig man. Elke openbare hulde is belachelijk, zinneloos en onwaardig. En nog altijd hunkeren duizenden er naar! Niemand zal ooit de nachtvlinders afleeren om in de vlam te vliegen.

Een gemeente in Midden-Frankrijk had met feestelijkheid en keur van redenen een hoofdverkeersader naar Foch genoemd. Dat was, in 1919, een fraaie hulde. Maar enkele jaren later gaat de raad om en de linker groepen krijgen de meerderheid. Het eerste werk is de Boulevard Maréchal Foch te verdoopen in de Boulevard Anatole France. Maar aangezien niets en dus geen meerderheden bestendig van duur zijn, heet de straat nu weer Boulevard Maréchal Foch. Bat kan nog jaren zoo doorgaan. Wanneer dit gebruik van herdoop der verkeerswegen bij politieke wisselingen een systeem wordt, zal dat, behalve een groote bloei in de émailbordenindustrie, een boeiend aspect aan helleven geven, ofschoon het wat moeilijk wordt den weg te vinden En

dan al die monumenten! Wanneer Foch er staat en er komt een antiFoch-bewind, waar moet men dan zoo gauw met zoo'n steenen gevaarte blijven? En waar haalt men zoo gauw een andere grootert-in-graniet vandaan om op het oude voetstuk te zetten? Be overmatig uitgegroeide Hindenburg was tenminste van hout. Be spijkers zijn er netjes uitgepeuterd en met de statuur is de kachel aangemaakt. Een paar jaar later kwam de gesmade maarschalk als president van de republiek terug op het gestoelte der eere. En thans likken alle Duitschers, rechts of links, rood of zwart, zijn achterste, wanneer ze een postzegel op een brief plakken.

Tsaar Peter de Groote die niet groot meer is, werd uit de geografie geschrapt. Tot vandaag of morgen de naam Benin verdwijnt uit Leningrad.

Be wereld is vol standbeelden, waar geen sterveling naar omkijkt. En wie kent de namen nog van al die plechtstatig ge petrif leerden? Hoe vele monumenten zijn afgebroken toen de redelooze volksgunst keerde? Men heeft de „bourgeoisie" zijn verheerlijking van haar groote mannen verweten. Maar zoodra de massa het heft in handen heeft, vervalt zij in een nog veel wanstaltiger, smakeloozer heldenvereering. Waarvan het gesol met een lijk te Moskou het bewijs levert. Raymond Poincaré is een wijs man. Hij kent de menschen en hun onstandvastigheid. Hij weet dat hij, leider heden morgen lijder zijn kan. De weg van een ministerieel bureau naar de cel is zeer kort. En alle „grootheid" betrekkelijk. Be hooge Held van nu, is — hoe spoedig misschien reeds? — een verachtelijke bloedhond.

En van de een of andere platte advocaat, die met woorden goochelt, maakt men een Held en een standbeeld. Het eenige wat telt is een daad, een

G- DE GRAAFF

'S-GRAVENHAG E

nHEULSTRAAT 27 J— TELEFOON 152R I

feit: een boek, een veldslag een revolutie. Hoe tijdgenoot of nageslacht, daarover oor deelen heeft geen enkele beteekenis. Wanneer wij nu het werk van Jean Jacques aan een scherpe critiek onderwerpen, wanneer wij het verfoeien en veroordeelen.... dan belet dat niet dat het zijn werking gedaan heeft en nog, verborgen, door duizend overgangen heen, doet. En wij kunnen honderd standbeelden van Bousseau voor de verharding van de wegen gebruiken, dat verandert, zoo min als zijn verheerlijking door onze voorouders, iets hoegenaamd aan de feiten. Verguizing en vereering is even stompzinnig. Het onweert en niemand vraagt ons of wij dat mooi of leelijk, prettig of niet prettig vinden. Be bliksem slaat in zonder ons advies en zonder onze goedkeuring te vragen. Be heer Raymond Poincaré heeft geleefd en gewerkt — hij leeft en werkt nog! — en dat leven en dat werk zijn nuttig of schadelijk, fraai of minder fraai geweest — dat is puur een quaestie van. standpunt der beoordeelaar — maar de de resultaten er van, in welken zin dan ook, hebben niets, niets, niets te maken met onze waardeering, of met onze kritiek; met onze sympathie, of met onze afkeer; en niets mei straatnamen, standbeelden, oorkonden, postzegels en andere kinderachtige en barbaarsche uitdrukkingswijzen. Het blijft buiten beschouwing of de heer Poincaré een groot man of een klein man, een nuttig of een schadelijk man is. Ik weet alleen dat hij een verstandig man is. En in dit opzicht, zeker verstandiger dan Foch, Joffre, Hindenburg, Clémenceau, etc. etc. Wie de wereld kent en zich zelf respecteert, wil niets te maken hebben met alles wat ook maar in de verte naar roem en openbaar gerucht riekt.

71 1. GRESHOFF.