De aanstaande Koloniale wereldtentoonstelling te Parijs in 1931

Frankrijk en zijn Koloniën

De stichting van een permanent Koloniaal Museum

Sedert in Nederland en in Indië omvangrijke commissies werden ingesteld ter voorbereiding van Nederland's deelname aan de groote koloniale wereldtentoonstelling te Parijs, kan men in kringen van handel en industrie een toenemende belangstelling voor deze expositie constateeren. Vandaar dat wij ook hier nu en dan ietwat uitvoerig zullen stilstaan bij de plannen voor deze tentoonstelling, ditmaal aan de hand van een beschouwing welke wij van Maurice Besson in de ,,Monde Nouveau" hebben aangetroffen. De a.s. Koloniale Tentoonstelling te Parijs zal de eerste zijn die dezen naam verdient, want tot op heden waren de koloniën op de verschillende tentoonstellingen slechts als afdeeling vertegenwoordigd. De vele symptomen onzer overzeesche evolutie laten duidelijk zien dat onze koloniale ontwikkeling, dat is de Fransche koloniale ontwikkeling, — wij laten hier Maurice Besson aan het woord, — gelijken tred heeft gehouden met de ontwikkelingfazen van de hedendaagsche beschaving. Zij hebben aangetoond dat sedert het midden der laatste eeuw, niets den voortschrijdenden groei kon stuiten, dat er geen ongunstige factoren waren die de overweldigende vlucht der hedendaagsche techniek konden belemmeren. In 1855 b.v. legde het publiek een zoo overweldigende belangstelling aan den dag voor de enkele koloniale paviljoens tijdens de wereldtentoonstelling dat de toenmalige Keizerlijke Regeering besloot een permanent koloniaal Museum te stichten. Dit museum was destijds gevestigd in het voormalige Palais de 1'Industrie dat ter plaatse was gebouwd waar het tegenwoordige Grand palais aan de Champs Elysees staat. Het museum werd later ondergebracht in de zalen van het Palais Royal waar een dikke stoflaag in den loop der jaren langzamerhand de kostbare verzamelingen heeft aangetast, onvergeeflijke verwaarloozing. Maar gelukkig tracht het moderne Fransche geslacht dit verzuim van een vorige generatie te herstellen. Het is van belang in dit verband even ter loops op te merken, dat de wereldtentoonstelling van 1931 o.m. beoogt te geraken tot de stichting van een permanent koloniaal museum. De geschiedenis is een eeuwig wederkeerende herhaling, niettemin zal het aanbeveling verdienen, door ervaring gerijpt, aan het museum het lot van 1855 te sparen. Tijdens de wereldtentoonstelling van 1867, die een ongekend succes was, werd een belangrijke

plaats ingeruimd aan Algiers; juist van dezen tijd dagteekent de oplevende bloei der natuurlijke hulpbronnen van het nieuwe Frankrijk, waar de Keizer eenigen tijd tevoren een schitterende triomphale rondreis had volbracht. Bovendien was de minister van Marine er een vurig voorstander van het publiek bekend te maken met de nieuwe aanwinst in het verre Oosten, n.1. Cochin China dat door admiraal Charner na hevigen strijd was onderworpen, en waar admiraal de la Grandière met voortvarendheid een blijvende pacificatie tot stand bracht. De publieke belangstelling was eveneens gewekt door Cambodja waar koning Norodoii Frankrijk een protectoraat van zijn gebied aanbood. In 1889 was de koloniale deelname in niet geringe mate gestegen, inboorlingen straten en negerdorpen gaven aan de geheele tentoonstelling een exotisch aanzien, hetgeen nadien al deze economische tentoonstellingen zou kenmerken. Doch ons jong krachtig overzeesch domein, manifesteerde nimmer sprekender zijn robuste veelbelovende activiteit, zooals men zich herinneren zal, dan op de hellingen van de Trocadero-plantsoenen; niets ontbrak aan het succes en paleis en verzamelingen en ethnografische groepen waren elk in zijn soort volmaakt. Het is inderdaad een verblijdend verschijnsel geweest dat sedert 1890 vooral het koloniale vraagstuk in Frankrijk in breedere kringen meer belangstelling ging wekken. De koloniale aanwinst en de gebiedvergrooting boden sedert 1885 een ruimer kader aan de actie. Tunis, Tonkin en Annam, Madegascar, Westelijk Afrika, Congo hadden op gelukkige wijze tot den groei van een grooter Frankrijk bijgedragen. Het publieke belang was dus van zelf meer georiënteerd naar koloniale vraagstukken. Studie commissies, propagandaclubs werden gevormd, le comité de lAfrique Francaise (1890), 1'union coloniale Francaise (1894), le comité de Madagascar (1895), le comité Dupleix (1894) om ons bij de vermelding der voornaamste te bepalen. Een speciale koloniale pers aanschouwt het levenslicht, in organen als la Politique Coloniale, la Dépêche coloniale, la Liberté coloniale, Marine et colonies, les Tablettes coloniales. Congressen werden gehouden waar alle koloniale brandende vraagstukken met stijgende belangstelling werden behandeld. Het is ook het tijdvak der aardrijkskundige genootschappen, die beschouwd kunnen worden als kweekplaatsen en cultureele centra van den Franschen