DE HOLLANDSCHE REVUE

483

gloeiend vereerder van sport en wil van het leven genieten, zoo blijft hem niet veel tijd over om te wijden aan diepgaande studie. De collegezalen van de rechtsfaculteit zijn dikwijls schaarsch bezocht. De kennis, welke de jonge jurist op het examen moet tentoonspreiden, wordt hem ingestampt door een repetitor. Deze repetitor heeft niet alleen een grondige kennis van alle colleges, maar daar hij voortdurend de openbare examens bijwoont, weet hij precies, welke vragen door de examinatoren worden gesteld. De voornaamste taak van den student bestaat daarin de stokpaardjes te kennen, de antwoorden worden vooruit geprepareerd en pasklaar gemaakt op de colleges van het laatste jaar. Met deze wetenschappelijke bagage beladen, die uiteraard zeer licht is, verschijnt de jonge jurist voor de examencommissie, en na den meestertitel te hebben verkregen, ziet hij de poorten van de wereld voor hem openstaan. Hij kan nu advocaat, kamerlid, of minister worden. Deze laatste waardigheid wordt natuurlijk zelden verkregen, ja zelfs is het veroveren van een advocaten-praktijk niet ieders zaak.

Om daartoe te geraken associeert de jonge advocaat zich meestal met een ouderen collega. Het algemeen gebruik is, dat de beginneling het kapitaal aanbrengt, dat eenige duizenden guldens bedraagt; dit kapitaal vertegenwoordigt aan den eenen kant de kosten van de inwijding in de zaken, en aan de andere zijde een soort schadevergoeding voor verlies van cliënten, indien de jonge confrère zich zelfstandig zou gaan vestigen.

Het is duidelijk, dat de repetitoren geen gelijke rol in alle faculteiten spelen, en toch, dit verneem ik uit welingelichte bron, begint dit systeem zich ook te ontwikkelen aan de Technische Hoogeschool te Delft, ofschoon daar de studenten-organisaties zelf dit misbruik afkeuren en trachten de persoonlijke studie in eere te herstellen. De studie aan de universiteit is zeer kostbaar, en daarom niet toegankelijk voor iedereen. De administratie en de banken verlangen meestal een diploma eind-examen H. B. S., hetwelk men veel gemakkelijker verkrijgen kan dan een academischen graad, en waardoor het een jongen man mogelijk wordt een gezin te vormen op veel jongeren leeftijd dan zij, die gestudeerd hebben". Aan het slot van dit artikel lezen we:

„Het tijdschrift: „Wil en Weg", onder de redactie van den uitstekenden paedagoog R. Casimir heeft een onderzoek ingesteld naar de vraag: „Bezit de Nederlandsche jeugd idealen, ja of neen?" De redactie kreeg slechts een zeer gering aantal antwoorden op haar vraag binnen. Een der lezers wist niets anders van de jeugd te zeggen, dan dat zij een neiging had om zich zooveel mogelijk van kleederen en haren te ontdoen, om alleen het hoogst noodzakelijke te behouden. Een ander antwoordde, dat de meerderheid van de Nederlandsche jeugd geen ideaal meer bezat: één enkel antwoord openbaarde werkelijke idealen, betrekking hebbende op drie speciale gebieden: op politiek gebied: de ontwapening, de propaganda ten gunste van de Vereenigde Staten van Europa: op sociaal gebied; de organisatie van den gemeenschappelijken arbeid; op godsdienstig gebied; samenwerking tusschen godsdienst en wetenschap, zonder dogma's en zonder onveranderlijke geloofsartikelen. In deze antwoorden steekt ongetwijfeld veel algemeenheid: dat verhindert niet, dat er ook veel waars in ligt: de groote meerderheid van de jeugd, evenals van den rijperen leeftijd leeft van dag tot dag zonder ideaal. Maar zoodra een genoegzaam aantal jongelieden tesamenkomt, ontstaat een sociaal-psychisch fluïdum, hetwelk een levend ideaal schept als voorschrift en leuze. Ballast overboord gooien kan in zekeren zin heilzaam zijn voor de opgewonden zielen der jongeren; de groote meerderheid houdt zich nog aan de traditie en aan de conventioneele denkbeelden. De padvinderij alleen maakt een uitzondering in sommige opzichten. Het denkbeeld van de Vereenigde Staten van Europa beantwoordt inderdaad aan de verhevenheid van de pacifistische beweging, die in Nederland onwederstaanbaar wordt. Toch vraag ik mij af, of de pacifistische beweging de voorkeur zou geven aan de stichting van de Vereenigde Staten boven de verbroedering van de geheele menschheid. De Propaganda der jongeren ontwikkelt zich in de richting van den minsten wederstand; de pan-europeesche beweging is °P het oogenblik zeer sterk, waardoor de pacifistische meenmg zich tot haar wendt. De sociale arbeid, gemeenschappelijke ten uitvoer gebracht, is slechts één enkel punt van net programma der sociale hervorming; de sociale solidariteit is zonder twijfel stevig gegrondvest in Nederland, maar Z1J is nog niet almachtig bij de jeugd. De jonge zielen zijn eveneens getroffen door het denkbeeld van den klassenstrijd. Alles doet gelooven, dat de Nederlandsche jeugd zich

verzet tegen dogma's; het is merkwaardig, dat nergens jongelieden in het publiek zouden kunnen optreden als dogmatici; zelfs indien zij het werkelijk waren, zouden zij zich er niet voor kunnen uitgeven. e Uitersten zijn antipathiek voor de Nederlandsche jeugd. Zij leeft een gezonder leven dan de rijpere leeftijd. Zij zal in de toekomst en krachtdadiger arbeid kunnen praesteeren dan hare voorgangsters. Hare omzichtigheid bereidt haar beter voor op het leven dan de jeugd van menig ander land. Zij zal niet in staat zijn om de wereld te hervormen, maar zij zal helpen haar weder op te bouwen op verstandige grondslagen."

Met bibliographie besluit dit nummer.

NEDERLANDSCH-INDIË OUD EN NIEUW

In de Maart-aflevering van dit mooie tijdschrift vinden we de, in druk verschenen, voordracht van P. A. J. Moojen over De Grot bij Bedahoeloe in Zuid Bali; schr. vertelt: „De naam;, waaronder de grot bekend staat, „Goa Gadjah" — Olifantsgrot — gaf aanleiding tot de onderstelling, dat de geschonden ornamentiek boven den ingang een olifantskop kon hebben voorgesteld. Trouwens uit het overgebleven deel van het beeldhouwwerk kon met eenige waarschijnlijkheid een olifantskop worden vermoed. De hoofdvorm, het oog en de ooren gaven daartoe de eerste gereede aanleiding, terwijl de aan de hoeken van den ingang voorkomende ronde, langgerekte vormen een in tweeën gesplitste slurf had kunnen zijn. Het in den linker vleugel van de grot geplaatste beeld van Ganesha, den god met den olifantskop, versterkte het denkbeeld door den naam gewekt." Iets verder lezen we deze interessante sage: Er is ook verband gezocht tusschen den naam van het dichtbij gelegen dorp Badahoeloe, Bedahoeloe of Bedoeloe, zooals deze, op verschillende wijzen geschreven, luidt. Dit gaf mij aanleiding om ook hierin eens op onderzoek uit te gaan. De inlichtingen in de desa gekregen, aangevuld met wat de Regent van Gianjar mij wist te vertellen, komen op het volgende neer.

„Beda" is het Balische woord voor „ander", „van een andere soort" en „hoeloe" beteekent „hoofd". Het geheel wordt dus vertaald met „Ander hoofd". De legende hieromheen geweven luidt:

„In oude tijden, nog voor de komst der Hindoes (of Javanen) was er een vorst der „Bali Moela" (oorspronkelijke Baliërs), die uit het huwelijk met twee zijner zusters (of bloedverwanten) geen kinderen bezat. Van een bijvrouw, die hij na deze teleurstellingen nam, kreeg hij een zoon, die hem opvolgde. Deze zoon werd als vorst zoo hoogmoedig, dat hij meende dat zijn plaats in den hemel was. Hij sneed zich daarom den hals af en liet zijn hoofd ten hemel stijgen. Vooraf gaf hij echter zijn Poenggawa last, om, als zijn hoofd na drie dagen niet zou zijn teruggekeerd, een ander hoofd op zijn lichaam te plaatsen, opdat dit izou kunnen voortbestaan. Toen na den gestelden tijd des vorsten hoofd niet was teruggekeerd, sloeg de Poenggawa een varken den kop af en plaatste dezen op het lichaam. Op deze wijze kreeg het rijk een vorst met een „ander hoofd"."

Uit dit verhaal blijkt, dat door de bevolking tusschen den naam van de desa en de grot geen verband wordt gelegd." P. F. J. J. Cornelissen schrijft over „Potemisme op Flores en Timor.

Potemisme is, volgens de geleerde ethnoloog P. W. Schmidt, S. V. D., dat de menschen zich beschouwen als verwant aan een diersoort. De aard van de verwantschap kan een dubbele zijn, men meent van de betrokken diersoort af te stammen, of men vertelt dat een voorvader van een menschengroep in den voortijd met de voorvaders van een diersoort op vriendschappelijke of vijandige wijze in aanraking is gekomen en uit deze aanraking komt dan voort een wederzij dsch elkaar respecteeren, elkaar helpen, of schrik voor

Joh. F. Snelleman schrijft over oude Korwarshouten of steenen afgodsbeeldjes van Nieuw Guinea. Met een paar boekbesprekingen besluit dit nummer.

UW EERSTE STAP

na aankomst in Den Haag moet zijn naar:

VERKOOPHUIS GROOT HERTOGtNMELAAN 101

U SLAAGT 103

DAAR BIJ DE INRICHTING VAN UW HOME