DE HOLLANDSCHE REVUE

473

ken leggen. Dat kwam — omdat er nog zooveel wonde plekken zijn in Fransch Afrika. Doch daarmede ben ik dan gekomen aan de bespreking van ide tweede waarde van het boek „Terre d'ébène", dat is de documentaire waarde.

In den Soedan, in het Boven-Volta-gebied, langs de Ivoorkust, in de heele groep telt men meer dan vijftigduizend kilometer wegen. Alle materialen voor den aanleg van die wegen zijn door de negers op hun hoofden aangedragen.

Men behandelt de negers alsof zij ossen zijn. Iedere administrateur (meestal gouvernementsambtenaar, soms particulier met eenige gouvernementeele functies) zal u vertellen, dat 't dragen de geesel van Afrika is (pag. 126). Het lastdragen doodt het kind, ondermijnt den jongen neger, vernietigt den volwassene. Het stompt de vrouw en den man af, maakt hen tot dieren. De blanke man hield er een stelling op na, die luidde: „Wij dwingen hen om wegen te maken,- dat is voor hun bestwil. Het lastdragen is hun dood; maar zoodra de wegen er zijn, zullen zij niet meer behoeven te dragen." En zij dragen nog altijd! Waar wij moesten werken — aldus Albert Londres — om het gebied te helpen bevolken, daar ontvolken wij het. Zouden wij dan toch de maaiers zijn in dit menschelijke woud? En waartoe heeft die methode ons reeds geleid? Tot een hachelijke situatie.

Sedert drie jaren zijn er: Zeshonderd duizend negers weggetrokken naar de goudkust (Engelsch gebied);

Twee millioen negers weggetrokken

naar Nigeria (Engelsch gebied);

En tienduizenden leven er buiten de

dorpen, in het wild (nog meer in het

wild dan anders!) in de wouden aan de

Ivoorkust.

Zij ontvluchten:

1°. de recruteering voor het leger;

2°. de recruteering voor den aanleg van

wegen of spoorwegen;

3°. de individueele recruteering door

de houthakkers.

Dat is de exodus!

Zoo komen we aan het Boven-Voltagebied, in het land Mossi. Dat is in Afrika bekend als het imenschenreservoir: drie millioen negers. Iedereen komt daar menschen halen, zooals men water komt scheppen aan een put. Toen de spoorwegen Thiès—Kayes en Kayes—Niger aangelegd moesten worden, klopte men om werkkrachten aan bij het Mossigebied. De Ivoorkust, voor

■ zijn spoorweg, klopte aan bij het Mossigebied. De houthakkers komen uit de lagune naar boven en kloppen aan bij het Mossigebied. En dan verwondert men zich dat de Soedan en het Boven-Voltagebied nog geen katoen voortbrengen. Autovrachtwagens zijn er noodig, en stoomwalsen.

Kijk, daar trekken duizend negers, als eenden achter elkaar, met hun bundeltje op het hoofd. Zij zijn op weg naar den spoorweg, die aangelegd wordt vanaf de Ivoorkust, naar Tafiré. Zeven honderd kilometer moeten zij loopen. En levensmiddelen? Die zullen ze onderweg wel vinden, zoo God wil! De karavaan zal er een maand over doen om de plaatsen te bereiken, waar ze moeten gaan werken. Hoe geduldig is de gang der slaven. Er zullen onderweg mannen blijven liggen, maar de keten zal gauw weer hersteld zijn; dan maar een paar schakels minder. Men zou hen in vrachtwagens kunnen overbrengen, dat zou twintig dagen schelen, en zeker twintig menschenlevens. Vrachtwagens koopen? Banden slijten? benzine verbruiken? De kas zou er maar mager van worden. En de neger is altijd vet genoeg."

Ziedaar eene der aanklachten van het boek van Londres: heerendiensten zonder eind, en heerendiensten, die den neger niet verder brengen, integendeel!

Als ondertitel gaf hij aan zijn boek de woorden: „La traite des noirs", de handel in zwarten. Want in een paar andere hoofdstukken 'toont hij aan, dat de slavernij nog altijd voortbestaat in Fransch-Afrika, niettegenstaande de officieele afschaffing daarvan. Er zijn nog altijd slaven, er worden nog altijd kinderen in slavernij geboren. Doch het voortbestaan van de slavernij houdt slechts in de verte verband met het lastdragen en met de einclelooze heerendiensten. Het laatste probleem schijnt mij veel erger dan die slavernij, die wel gelei¬

delijk zal verdwijnen, wanneer de algemeene levensmogelijkheden en levensomstandigheden in Fransch-Afrika menschwaardig worden. Uit het boek van Londres krijgt men zeer sterk dezen indruk: Frankrijk doet weinig of niets voor deze koloniale gebieden. Het moederland heeft er geen geld en geen menschen voor over; men is er een kwiart eeuw ten achter bij België, en honderd jaar bij Engeland en Nederland.

Wat niet deugt, is nog altijd goed genoeg voor die kolonie. En het sombere resultaat is: geleidelijke ontvolking. Want men zou gaarne zeggen, dat Londres maar praatjes verkocht, doch het bewijs voor het schromelijke wanbeheer is er immers: de exodus der negers. En dat is ook de reden waarom het boek zulke felle aanvallen op den schrijver tengevolge heeft gehad: Londres duwde op verschillende plekken, die werkelijk door en door rot waren. Maar in zijn nawoord heeft hij het zelf reeds gezegd: Een vuistslag kan soms heilzamer zijn dan een liefkoozing....

En nu zou men mij nog kunnen vragen, waarom ik zooveel woorden heb gewijd aan een boek van een Franschen journalist over misstanden in een Fransche kolonie, over het algemeen misstanden, die ons koloniaal beheer honderd jaar geleden reeds uit den weg ruimde. Dat heb ik hierom gedaan. In eene der Voldkenbondscommisies heeft de Fransche (socialistische) afgevaardigde Albert Thomas zich onlangs druk gemaakt over het vraagstuk der poenale sanctie in ons koloniaal gebied. De Fransche (socialistische) heer Albert Thomas wenschte Volkenbondsbeimoeienis teneinde afschaffing van het instituut der poenale sanctie in ons koloniaal gebied te verkrijgen. De heer Albert Thomas is ongetwijfeld een verdienstelijk man, die, als vele verdienstelijke mannen, van een groot aantal zaken, waarover hij spreekt, wèl, en van een nog veel grooter aantal niet op de hoogte is. De actie van den Franschen heer Albert Thomas tegen onze poenale sanctie had ongeveer tegelijk plaats met de verschijning van het boek van Albert Londres „Terre d'ébène."

Dat maakt een nogal koddigen indruk. Wanneer de heer Albert Thomas zich werkelijk interesseert voor koloniale problemen, dan kan hij zich thans beter, gemakkelijker en vlugger op de hoogte stellen van alles wat zich afspeelt op de Fransche „ebbenhouten aarde", dan zich te bemoeien met onzen „gordel van smaragd".