470

DE HOLLANDSCHE REVUE

Een koloniaal boek, dat storm verwekte

»Terre d'ébène« van Albert Londres

&

Oud-gasten en »baren«, heerendiensten en slavernij in Fransch-Afrika

Doet Albert Thomas niet beter te kijken naar wat zich afspeelt op de Fransche ebbenhouten aarde dan zich te bemoeien met de poenale sancte in onzen »gordel van smaragd«?

door

E. van Lidth de Jeude

„Terre d' ébène"*) van Albert Londres is een boek met dubbele waarde. In de eerste plaats heeft het journalistiekletterkundige — jawel meneer, om u te dienen: journalistiek-letterkundige — waarde, in de tweede plaats heeft het documentaire waarde. Ik zal trachten die twee waarden zooveel mogelijk gescheiden te houden en beginnen met te schrijven over de eerste, de waarde van dit boek als journalistiek en letterkundig werk. Albert Londres is een verslaggever, een man van de „groote reportage". Hij reist voor „Le Petit Journal", een van de Parijsche kranten met groote oplagen. Hij schrijft zijn artikelen en hij maakt er later, vrijwel ongewijzigd, boeken van. Zoo was hij reeds in Guyana bij de gedeporteerden in het bagno, waar zijn boek „Au Bagne" ontstond. Na zijn verblijf te Biribi schreef hij zijn „Dante n'avait rien vu". Hij reisde door China: „La Chine en folie", en interesseerde zich voor den handel in blanke slavinnen. Zijn artikelen over dat laatste verschijnsel bundelde hij in: „Le Chemin de Buenos Aires".

Al deze boeken zijn vlot geschreven, de artikelen waren immers bestemd voor een groot publiek, en zij bevatten toch dikwijls fijne notities, en knap geschreven pagina's, want Londres is niet alleen een goed opmerker, maar ook een fijn stylist, soms zelfs een dichter.

Zijn boek over het hagno bevatte verder een felle aanklacht tegen de toestanden welke in Cayenne heerschen.

*) Albert Londres: Terre d' ébène. La traite des noirs, Ed. Albin Michel, Paris. 1929.

En dit laatst verschenen boek over: „de aarde van ebbenhout" moet ons Hollanders, en vooral onze koloniale Hollanders belang in boezemen omdat hij daarin schrijft over toestanden — en dikwijls wantoestanden — in Fransch West Afrika en Fransch Aequatoriaal Afrika. Over dit boek is in Frankrijk reeds veel te doen geweest en het ziet er uit alsof er nog meer herrie over zal komen. Londres heeft zich met deze reportage vele vijanden gemaakt. In diverse artikelen en vergaderingen is hij uitgemaakt voor „kleurling, jood, leugenaar, hansworst, 'n kerel niet hooger dan een appel, een canaille, een verachter van het Fransche werk, een duitendief, een sigareneindjesraper, een waarheidverdraaier, een schoft, een handelsagent van twijfelachtig allooi, een hond, een ondankbare en een vuile feuilletonlst . En hij zou zeker geen goed journalist zijn, wanneer hij van al dat moois niet een dankbaar lijstje had aangelegd, dat hij den aandachtigen lezer direct in een kort voorwoord bij zijn boek aanbiedt!

Een werk, dat een dergelijke „furore" gaande maakt, heeft zeker beteekenis.

HAAGSCHE SCHOOL VEREENIGING

NASSAULAAN 26, bij de Mauritskad e, DEN HAAG

OPLEIDINGSSCHOOL voor Lyceum, H.B.S. en Gymn. in 6 jaar. Zoo noodig een 7de klas met herhaling, uitbreiding en verdieping der leerstof. (Wiskunde en Duitsch). Kleine klassen: (plm. 20 leerlingen) jongens en meisjes.

HARMONISCHE OPVOEDING. Facultatieve vakken: Rhythmische gymnastiek. Sport en Zwemmen.

HANDENARBEID EN FRANSCH onder de gewone schooluren.

Een KLEUTERKLAS van 4 en 5 jarige kinderen.

Strenge hygiënische maatregelen. 153 De Directeur, G. HELLINGA — Tel. 14574

Londres heeft daarin de vinger gelegd op vele zieke plekjes en plekken in het koloniale beheer in Fransch Afrika. Bovendien schijnt het mij van groot belang dat wij, Hollanders, met onze prachtige, goed beheerde koloniën in het Oosten, eens aandachtig kennis nemen van al die onvolkoinendheden in het Fransche beheer. Om een zeer speciale reden! Doch daar kom ik straks nog nader op terug. Laat ik beginnen met den aardigen, den journalistieken en litterairen kant van het boek te bespreken.

Ik vertaal hier een stuk uit het tweede hoofdstuk, pagina 18 en volgende:

Plotseling vroeg iemand mij:

„Hebt u huisraad bij u? of meubilair? hoeveel kisten?"

Ik stond op het stationsemplacement te Dakar.

— Hoeveel kisten? Tien? Twintig? Dertig? Veertig? Ik moet het weten met het oog op het aantal goederenwagens".

— Ik? zeide ik, „ik heb niets als een handkoffer."

— Een handkoffer? Waar gaat u dan heen?"

— Overal heen.

De Europeesche spoorwegemployé draaide mij 'zijn rug toe, terwijl hij zijn schouders ophaalde. Er bestonden dus imenschen in Afrika, die met veertig kisten reisden? Wanneer dat inderdaad zoo is, en wanneer zij dan nog niet gedecoreerd zijn met de Grootorde van het Verkeer, dan is de minister van Openbare Werken een zeer nalatig man.