DE HOLLANDSCHE REVUE
453
»SOIR D*ETE« (AQUAREL) 1928 (COLLECTIE HOFFMANN TE BRUSSEL)
gezindheid en zijn waarachtige waarde als kunstenaar. Hetgeen niet zeggen wil, dat men ongevoelig behoeft te blijven voor de humor, de vriendelijke menschelijkheid, de populaire vitaliteit van zijn geschilderde „geschiedenissen." Het komt er alleen maar op aan om de verschillende categorieën van gevoelens en overwegingen niet dooreen te haspelen en met elkander te verwarren.
Ik heb waarlijk niet overdreven, toen ik opmerkte, dat de charme van deze kunst zeer moeilijk te ontleden en te definieeren is. In hoofdzaak onderscheiden wij drie groepen van elementen. De schilderkunstige, die, waar het schilderijen geldt, natuurlijk de belangrijkste zijn; de menschelijke — de bekoring der persoonlijkheid achter het werk —; en de anecdotische, welke betrekking hebben op de legenden, gedeeltelijk aan de schatten der wereldlitteratuur ontleend, waarop des schilders interpretaties gebaseerd zijn.
En de samensmelting in bepaalde verhoudingen van al die, dikwijls tegengestelde, „ingrediënten", geeft ons de vreugde om Tijtgat's beste, volledigste werk.
Men heeft wel eens willen beweren dat Edgard Tijtgat in de eerste plaats een grafisch kunstenaar zou zijn. Dit lijkt mij volkomen onjuist. Men beperkt daarmede veel te veel de kracht en de omvang van zijn talent en van zijn persoonlijkheid. Wel is Tijtgat, behalve schilder, een voortreffelijk houtsnijder. Zijn houtsneden zijn verzameld in een aantal albums, welke voor het meerendeel uitverkocht en onvindbaar zijn. In chronologische volgorde noem ik „Le Lendemain de la Saint-Nicolas" (1913); „Le Petit Chaperon Rouge" (1916); „Quelques Images de la Vie d'un
Artiste" (1917), waarin het leven van den tijdens den oorlog in Nederland gestorven schilder en beeldhouder Rik Wouters, in beeld gebracht wordt; „Carrousels et Baraques" (1919); „Promenades Foraines" (1925).
In de laatste jaren vindt Tijtgat weinig gelegenheid meer voor de xylografie, hetwelk een zeer tijdroovend handwerk is.
Maar toch sneed hij nog kort geleden een buitengewoon sierlijke en geestige rijmprent voor de firma Johannes Enschedé en Zonen te Haarlem, bij het bekende drinklied van Van Focquenbrock: „Diogenes de wijze, die woonde in een vat."
Dit is een goed en karakteristiek staal van Tijtgat's grafisch werk, dat men zich voor enkele dbbeltjes kan aanschaffen.
Verder ken ik van hem enkele, zeer weinige, maar zeer fraaie, gekleurde etsjes en een litho. Zijn grafische kunst is over geheel Europa vers^rei'L Men vindt prenten van Tijtgat in „Eroïca" (Rome), in „New Paths", „The New Keepsake" en „Drawing" (Londen), in „De Gemeenschap" (Utrecht), in „Selection", „La Revue d'Art" (Antwerpen) etc, etc. Ondanks zijn omvangrijke oeuvre is deze houtsnijder zich vrijwel aldoor gelijk gebleven; hetgeen een zeldzaamheid is. Men herkent zijn wezen en zijn