450
DE HOLLANDSCHE REVUE
»LA FORTUNE DE LA ROULOTTE« (SCHILDERIJ) 1926
(Bezit van de Galerie Montaigne, Fans]
gewone leven een curieuze figuur. En wiens zeldzame waarde niet door ieder dadelijk juist getaxeerd wordt. Ik heb soms het gevoel, dat Tijtgat is zooals wij allen behoorden te wezen, zooals wij zouden zijn, indien wij niet door het leven vervormd en misvormd waren.
Hij heeft de ontfankelijkheid, de frischheid, het edelmoedige enthousiasme van de jeugd onbezoedeld bewaard; maar daarnaast heeft hij de levenservaring, de gevormde smaak en de karaktervastheid van een man op het hoogtepunt. Zijn kunst is het zuiver spiegelbeeld van die merkwaardige geestesgesteldheid. Zij is jong, altijd weer even heerlijk jong, en toch met vastheid van hand en omvangrijke kennis der middelen neergezet. Zij is niet zelden ontstaan uit primitieve jeugdherinneringen, maar waaraan de warme, rijke levensinhoud van den man, die de schilder op dit oogenblik is, een nieuwe zin en waarde geeft.
Zijn schilderen is de natuurlijke consequentie van de spelen zijner kindsche dagen. En wanneer hij vroeger poppen teekende — en hoe geestig! — daar schildert hij nu menschen. Dat is een zéér scherpe en juiste opmerking van Franz Hellens: „ses marionettes ont pris chair et vie."
Bij Tijtgat groeit iedere staat van leven en arbeid langzaam en logisch uit de vorige. In een volkomen vrije harmonie ontwikkelden zich zijn geest en zijn gemoed en dus zijn kunst. Er zijn geen plotselinge overgangen; er is geen terugval en geen revolutie. Maar er is een prachtige, edel stijgende lijn, die on¬
onderbroken, van het eene werk op het andere, de zekerheid en de zuiverheid van dit afzijdige menschenleven aanduidt.
Edgard Tijtgat werd op den 28sten April 1879 te Brussel geboren uit Vlaamsche ouders. Van 2 tot V jaar woont hij te Brugge. Daarna keert de familie naar de hoofdstad terug. Op veertien-jarigen leeftijd gaat hij als leerling bij een horlogemaker; zestien jaar oud, komt hij bij zijn vader op het lithografisch atelier In 1897 bezoekt hij de avondklasse op de Academie voor Beeldende Kunsten, waar hij leerling is van Demanet, Verdeye, Van Severdonck, Van Strijdonck. In 1900 wordt hij gewoon leerling der Academie en krijgt les van Constant Montald. Al deze professoren zijn er niet in geslaagd zijn originaliteit aan te tasten. Het academisch onderwijs, dat voor de meeste leerlingen funest is, glijdt langs een stil, verborgen, maar sterk karakter als Tijtgat heen als het water langs een eend. Hij leert wat er te leeren is. Dw.z.: eenige vak-handgrepen. Vooi_ het overige heeft hij genoeg aan zich zelf. Van 19U5 tot 1914 werkt hij met ernst en ijver, eenzaam, en dikwijls in de allermoeilijkste omstandigheden, te Auderghem en te Watermael. De oorlogsperiode woont hij te Londen, waar o.a. ook zijn vrienden, de schilders Gustave van de Woestijne en Hyppohte Daye hun toevlucht gezocht en gevonden hadden. In 1919 keert hij terug en eindigt met zich een huisje te laten bouwen te Sint Lambrechts Woluwé. De Engelsche