448

DE HOLLANDSCHE REVUE

maal had toegekend, werd uit het privé-inkomen van den koning uitbetaald tot des meesters dood in 1883. Toen de weduwe van den componist echter om een audiëntie verzocht om den koning te danken voor alles wat hij voor haar man had gedaan, weigerde Lodewijk haar te ontvangenden zeide koeltjes: „Ich kenne keine Frau Corsima Wagner".

En den Müncheners heeft hij nooit vergeven dat zij het eenmaal waagden hun meening tegenover een vriendschap van den koning te stellen. Later is er nog geweest de even gedesequilibreerde genegenheid voor den acteur Joseph Kainz, die, toen nog een onbekende 23-jarige, in het begin der tachtiger jaren een engagement te München had.

Lodewijk reisde zelfs met hem naar het Vierwoudstedenmeer om hem daar ter plaatse fragmenten uit „Wilhelm Teil" te hooren declameeren. Inderdaad, hij was „een romantieker op een troon"!

Ook deze vriendschap eindigt bruusk. Kainz bleek een van die naturen te zijn, die aan een te groote vereering het recht der onbeschoftheid ontleenen.

En dan blijft Lodewijk alleen. Het lot der vorsten is, dat zij eenzaam zijn. Zoo ongeveer staat het in „OudHeidelberg" geschreven. Dubbel eenzaam was deze Lodewijk van Beieren, vorst en.... krankzinnige. Steeds grooter wordt de bouwwoede, met welker excessen hij zijn leven wil vullen. Hij bouwt het slot Neuschwanstein, hij bouwt Lindehof met de blauwe grot, en hij zwelgt in romantiek. Maar dan „ontdekt" hij den veertienden Lodewijk, dien van Frankrijk, en hij weet niets beter te doen dan Schloss llerrenchiemsee te gaan bouwen, een copie van Versailles! Millioenen guldens zij ermede gemoeid, zijn raadslieden trachten hem van zijn waanzinnige plannen te weerhouden. Maar hij ontvangt hen niet meer. Hij heeft nog slechts lakeien om zich heen, Mayr, Weber, en den ex-stalknecht Hesselschwerdt, die zijn correspondentie voert met de ministers en met den chef van het kabinet des konings! De brave schrijft ietwat onleesbaar, en moeilijke woorden baren hem veel zorg, maar Lodewijk onderteekent

In het voorjaar van 1886 wandelde op een dag in de bosschen bij het slot Neuschwanstein een zonderlinge man rond. Groot, met een bleek gezicht en schichtige, bijziende oogen. Nu eens liep hij snel, dan weer langzaam, hij neuriede, of declameerde verzen in het

bosch. Daar zag hij een jongen, die hout sprokkelde. In een vreemde neiging tot een gesprek, misschien ook om zich een houding te geven, begon hij een praatje met den jongen, en vroeg hem, waar hij woonde? In een gehucht daar in de buurt. Wat zijn vader was? Arbeider in een steengroeve, maar nu al eenigen tijd zonder werk. „Maar waarom vraagt je vader dan niet aan den koning om hulp?" „De koning?" — en de jongen miaakte een veelzeggend gebaar — „Die heeft toch zelf zeker geen geld meer, en niemand wil hem een mark leenen!" Lodewijk lachte, misschien is het de laatste maal geweest, dat hij gelachen heeft, en hij gaf den jongen een vijfmarkstuk.

Inderdaad waren zijn schulden gestegen tot 14 millioen mark. Crediet had hij niet. Wel plannen voor het kasteel „Falkenstein", dat hij hoog in de Beiersche Alpen wil doen verrijzen, en voor een kleiner slot in Chineeschen stijl, dat bij de Starnberger See moet komen.

En dan, ineens, is er een uitweg. De Parijsche Rothschilds zullen hem aan een leening van 30 a 40 millioen francs helpen, tegen 4 %. Eenige leden van het huis Orleans garandeeren de leening. Hun eenige conditie is, dat Beieren bij een eventueelen oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland neutraal zal blijven!

Hesselschwerdt is reeds met den brief met het koninklijk zegel op weg naar Parijs. Maar te München ontbiedt Graaf Holnstein hem bij zich. Graaf Holnstein is een jeugdvriend van den koning, maar ook opperstalmeester en als zoodanig de directe chef van des konings vertrouwden foerier. Hesselschwerdt komt bij Graaf Holnstein, geeft op diens bevel den brief af, de brief wordt geopend, ministerraad, en dan het besluit: de koning moet opgeborgen.

Inderhaast is een regeerings-commissie samengesteld, Prins Luitpold wordt regent, en den 9den Juni 1886 komt de commissie voor Neuschwanstein waar de krankzinnige vorst, alleen in de stralend verlichte zalen met luider stemme stukken uit een opera loopt te declameeren, welke kort tevoren aan hem was opgedragen. De commissie was vergezeld van twee doktoren, van wie de één !Dr. Gudden was, directeur van het krankzinnigengesticht te München, terwijl ook acht krankzinnigenverplegers waren meegenomen.

Even dreigt er bloed vergoten te worden. De boeren uit de naburige dorpen zijn op de binnenplaats van het slot te hoop geloopen, zij willen hun „Mar-

chenkónig", wiens arreschellen zij hoorden tinkelen, wanneer hij in wintersche nachten langs hun diepingesneeuwe hofsteden gleed, bevrijden. De koning maakt in allerijl een manifest: „Ich Ludwig der Zweite könig von Bayern sehe mich veranlaszt an mein Geliebtes bayerisches Volk und an die gesamte bayerische Nation

folgenden Aufruf zu erlaszen "

Maar in München speelde zich intusschen heel rustig 't andere deel van het drama af. In geen jaren was Lodewijk meer te München geweest, zijn trouwe Müncheners had hij van zich vervreemd. Nu kregen zij openlijk de verklaring, die reeds lang gefluisterd werd, en die verklaring bevredigde hun gevoel van eigenwaarde, en zij sprak tot het goede, sentimenteele Münchensche hart: de arme koning was reeds lang gek. Den llden Juni las de koning de proclamatie van den prins-regent, hij las ook dat Beieren den nieuwen toestand zonder protest had aanvaard. En met de pijnlijke luciditeit van den krankzinnige begreep hij. Vrijwillig, fier en rustig, gaf hij zich over aan Dr. Gudden en aan de commissie, die besloten had hem over te brengen naar het slot Berg aan het Starnberger Meer. Onder strenge controle bleef hij daar eenige dagen, een gevangene. Op den avond van Pinkstermaandag om acht uur ging hij met Dr. Gudden een wandeling maken in het park langs het meer. Twee verplegers volgden hen. Maar de koning was zoo rustig, en sprak zoo kalm, dat Dr. Gudden de twee verplegers met een gebaar wegzond. Het was een regenachtige zomeravond, een lichte nevel hing over het meer. Een ondoordringbaar dichte nevel zal altijd blijven hangen om wat

zich daar heeft afgespeeld

Om negen uur begonnen degenen, die op het slot waren achtergebleven, zich ongerust te maken over het lange uitblijven van den koning en Dr. Gudden. Men ging zoeken, en vond weldra hun beider lijken in het meer, dicht bij den oever. Een buil boven het linkeroog van Dr. Gudden en een ingescheurde nagel toonden aan dat tusschen beide mannen een hevige worsteling had plaats gehad. Een heel kleed van fantastische verhalen is later geweven om den dood van den „romantieker op den troon". Men vertelt van een complot ter bevrijding van den waanzinnigen bouwer. De waarheid zal men nooit weten. Een eeuvoudige kapel staat thans op de plaats waar de ongelukkige Wittelsbacher zijn eindelijke bevrijding vond in — den dood.

E. VAN LIDTH DE JEUDE.