DE HOLLANDSCHE REVUE
435
De questie der minderheden
Het treurig lot van de Poldaviërs Parlement en Geografie
De leden van het Fransche parlement, van Kamer en senaat, ontvingen, gedagteekend 18 Maart 1929, een vlammend manifest van het Comité de Défense Poldève, waar in hen, in den strijd om het recht voor de verdrukte minderheden, om moreelen steun werd gevraagd. In sombere kleur werd hen het treunig lot van de Poldaviërs geschilderd.
„Midden in de twintigste eeuw, de eeuw van verlichting en rechtvaardigheid, leven bijna honderdduizend ongelukkige Poldaviërs, moderne slaven, zuchtend onder het juk van enkele tientallen machtige landheeren. Vrouwen, grijsaards en kinderen, want de valide mannen werken buitenslands in de fabrieken, lijden een wanhopig beestenleven...."
En zoo gaat het door. Na een prachtige aanroep van de Fransche revolutie en van de rechten van den mensch, roepen de opstellers tegen de gedeputeerden en senatoren: „Helpt ons!" — Het manifest was geteekend Lyneczi Stantoff en Lamidaeff.
De bewijzen van instemming en deelneming stormden toe. Maar nog was het Poldavisch Comité niet tevreden. 4 April verzonden zij een nieuwe dreigende oproep: „Ons volk is toch niet onbekend in Frankrijk! Herinnert u de brieven van Voltaire aan Constance
Napaska " Tegen dezen aandrang
was de laksheid der achterblijvers niet bestand. En allen haastten zich aan het verdrukte Poldavische volk bewijzen van sympathie en de verzekering' van moreelen steun te geven. Dit alles nu is heel edel en heel fraai. Er is alleen een vervelend ding: de Poldaviërs bestaan niet, zoomin als Poldavië. En de voorzitter van het comité heet bij nauwkeurige beschouwing: „LTnexistant"; de secretaris: „L'Ame d' A. F."i
Een daverend gelach rolde over geheel Frankrijk toen de heer Allain Mellet, journalist en uitvinder van het Verdrukte Volk, zijn kaarten op tafel lei. Alleen de enthousiaste kamerleden waren minder vroolijk. Het doel was be¬
reikt. Men had bewezen met welk een schromelijke lichtvaardigheid de leden van het parlement hun naam geven aan bewegingen, waarvan zij doel noch oorsprong kennen; met welk een volkomen gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel zij het parlementaire prestige ter beschikking van het eerste de beste comité stellen, zonder vooronderzoek, zonder waarborgen. En men had verder aangetoond, dat de geografische en historische kennis der heeren kamerleden, of liever hun algemeene ontwikkeling en hun intelligentie, niet altijd zoo omvangrijk en zoo sterk ontwikkeld zijn als men, met het oog op een richtige behartiging der openbare zaken, wel wenschelijk zou kunnen achten.
De commentaren op deze zinrijke grap duren nog steeds voort. En deze zijn op hun beurt niet zelden allervermakelijkst. De verdedigers van het parlement hebben een moeilijke taak. Zij wringen hun geest in de verrassendste bochten om argumenten vóór de Poldaviërs te zoeken.
De algemeene instemming welke de oproep van het Poldavisch comité gevonden heeft, bewijst, zegt men, het goede hart, het élan, de generositeit, den rechtvaardigheidszin van de Kamerleden der linkerzijde. Want alleen de linkerzijde heeft zich voor Poldavië geïnteresseerd. Het bewijst dat zij altijd op de bres staan, wanneer de zwakken verdedigd, wanneer er misstanden aan den kaak gesteld, schanddaden gestraft moeten worden. Het pleit voor de leden van het parlement dat zij, in zoo groote getale, in deze fuik geloopen zijn. Wij zijn dankbaar voor hun onbaatzuchtig, onberedeneerd gevoel en voor hun frissche spontaneïteit. Dat is het zwaarste geschut van de verdedigers.
De tegenstanders komen aan met de waarlijk verbijsterende onwetendheid en de niet minder beangstigende lichtzinnigheid der heeren. Die quaestie van de kennis vind ik niet zóó belangrijk als men wil doen voorkomen. Maar dat men zich over een zaak, waarvan
men niets weet, uitspreekt, zonder zich van te voren behoorlijk te documenteeren; dat men als Kamerlid stelling neemt pro of contra zonder zelfs te vermoeden waarom het te doen is, lijkt bijna misdadig. Men moet de brieven van instemming door enkele afgevaardigden aan den heer ,,L' Inexistant" gezonden lezen om te gelooven tot welke diepten de menschelijke domheid, de menschelijke dwaasheid kan afdalen!
De heer Véran geeft bij dit droevige parlementaire ongeval een juiste kantteekening. „Hoe wilt gij", antwoordt hij, „dat een Kamerlid er bezwaar tegen zou maken om zich uit te spreken over een quaestie, welke hij niet kent: hij doet niet anders. Iederen dag stemt hij over de meest uiteenloopende aangelegenheden, neemt dus positie, kiest partij, zonder een flauw vermoeden te hebben van wat er achter of aan vast zit. Hij spreekt zich uit over strategische, maritieme, economische, paedagogische, medische, en nog honderd andere quaesties, welke hij, ook. wanneer hij dat wilde, niet alle zou kunnen beheerschen. En waarom zou een Kamerlid, die met een rustig geweten voor of tegen een ingewikkeld plan stemt, waarvan hij geen woord en geen lijn begrijpt, niet even rustig zijn enthousiasten steun aan de Poldaviërs geven!"
*
Het is niet de eerste maal dat de officieel© en semi-officieele grootheden in het ootje genomen worden. De Grapvan-Simon is klassiek geworden. In 1913 ontvingen kamerleden en ministers een keurig schrijven, waarin de onthulling van een monument voor Hégésippe Simon, opvoeder des volks, werd aangekondigd, waarin de hooge oomes werden uitgenoodigd om aanwezig te zijn en desnoods het woord te voeren.
Een eerste minister en een voorzitter van den Senaat boden zich aan als feestredenaars. Tientallen kamerleden beloofden de plechtigheid met hun aanwezigheid te vereeren. Het was weer