■ ■ ' ~~ 433

DE HOLLANDSCHE REVUE

boden disputen en studentenfeesten te houden. Nu ja, dit moge dan een ietwat onverwachte overgang zijn van het ernstige naar het komische, doch daarmee in overeenstemming en gedachtig aan het Fransche spreekwoord: du sublime au ridicule il n'ya qu' un pas! was ook de geaardheid van onzen Franschen studiosus! Had hij dit na afloop van zijn studiën aan het beroemde Jezuïetencollege la Flèche niet bewezen te Parijs, waar hij als een echte bon-vivant, het wereldsche leven van harte meeleefde, of toen hij later te Amsterdam verkeerde, daar van het drukke, bedrijvige leven genoot en tevens „zijn zinnen die vreugde liet geworden, welke de philosoof hun niet behoefde te weigeren? (Prof. Casimir.) Daar was het ook, dat hij een liaison onderhield met een Amsterdamsche schoone, uit welke ongeoorloofde liefdesbetrekking een meisje werd geboren, dat tot groote droefheid van den vader op vierjarigen leeftijd overleed. Een ander maal zien we hem ter pelgrimagie trekken naar Loretti!

Welnu, te Franeker kon hij in zijn jonge jaren ook dat leventje van Jantje Pleizier leiden, daar beter dan elders.

Hij was nu eenmaal een man van de wereld, op gezette tijden ernstig en vroom, doch voor de rest passende in den kring van die studenten, van wie zelfs een man als Slatius in zijn „Den gepredestineerden dief" verklaart, dat zij vochten en dronken om God tot vijand en Satan tot vriend te maken. „Leyden was vol ketterijen ende tot Franicker droncken de studenten als tempeliers en vochten als krijgslieden." In zijn schelmenroman laat Slatius o.m. zijn dief vertellen, dat hij in zijn jeugd in verband met de studie wist, naar welke academie hij het best zou kunnen gaan. Doch de predikant, om advies gevraagd, ried hem maar naar Franeker te gaan, aangezien het in elk geval beter was dronkaard dan ketter te worden. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat formeele straatgevechten, luidruchtige drinkgelagen, echte studentenschandalen hier aan de orde van den dag waren en dat de soldaten van de wacht meermalen handelend moesten optreden, om grooter onheilen te voorkomen. Boven een der stadspoorten mocht dan al staan, dat Franeker Christus, den vrede en de wetenschappen was gewijd, de christelijke deugden kwamen er dik¬

wijls in 't gedrang, de wetenschappen werden niet zelden veronachtzaamd en op vrede leek het door de onderlinge schermutselingen der studenten van verschillende naties al heel weinig. Overal waren de zeden ruw door den voortdurenden oorlogstoestand, maar in Franeker was het wel heel erg. Professoren als Lubbertus bedankten voor het rectoraat, omdat ze de tucht toch niet konden handhaven en de verantwoordelijkheid er voor niet wenschten te aanvaarden en al werden de ergste belhamels van de academie verwijderd, toch bleef de toestand gespannen, werden de Christelijke zeden ondermijnd en de universiteit naar buiten op een slechten naam gebracht trots de onverdachte rechtzinnigheid harer theologische hoogleeraren. De studenten gingen zelfs zoover, dat ze de sloten van de stadsvalbruggen verbraken, den belastinggaarders dier dagen, de z.g. pachters der gemeene middelen, groot geweld aandeden, zoodat de Staten des lands om erger te voorkomen, den Franeker magistraat verplichtten om garnizoen in te nemen of dat ze anders de academie zouden opheffen. Straatschenderijen en dronkemanspartijen waren regel, maar