De Ontdekking van Nederland
Een Belgisch Getuigenis Een goede daad van Paul-Gustave van Hecke
Men heeft ons al zoo dikwijls gevraagd: „Merken de in België wonende Nederlanders nu iets van al die quaesties?" En er is maar één antwoord: „niets". Het geheele gedoe over het verdrag is een opgeblazen krantengeschiedenis, uitgebuit door enkele beroepsvisschers in troebel water, waaraan geen enkel nuchter mensch en zeker geen enkele intellectueel eenige waarde hecht. Wij hebben van den aanvang af voortdurend nauw contakt gehad met Belgische kringen, met Brusselaars van allerhande slag en stand, en we hebben bijna niet en dan nog alleen smalend over het „conflict" hooren spreken. Laat men er zich ten onzent goed van doordringen. Er is in Brussel geen enkel verstandig man, die een conflict, met welke vreemde natie ook, wenscht. De gevaarlijke elementen zijn beperkt tot een kleine groep van drijvers te Brussel, die wel wat in de melk te brokken, maar toch geen overwegenden invloed op den gang der openbare zaken heeft, en tot een paar journalisten zonder scrupules. Desniettegenstaande is het kranig en geestig van Paul-Gustave van Hecke, de oprichter en leider van het kostelijke maandblad: „Variétés" om juist nu een rijk en wel verzorgd nummer aan Nederland ite wijden. ,,Decouverte de la Hollande" verscheen dezer diagen. En het is een fraaie brochure geworden. Men moet om het te beoordeelen een beetje op de hoogte zijn van wat „Variétés" is en wil. Of Hever van wat het niet is en niet wil. Het is geen deftig, officieel, ernstig, vervelend tijdschrift en het wil niet volledig, noch paedagogisch, noch informatief zijn.
Het geeft niets anders dan „momenten". Uit de voortdurende wisseling van het zijn legt het eenige plotselinge grepen in een foto, een geschreven karakteristiek vast. Verandering, beweging; flitsen en flarden. Maar dit alles geeft een juister en welbeschouwd vollediger kijk op het leven, dan een nauwkeurig' bijgewerkt en encyclopedisch geschrift.
Zoo heeft Van Hecke, het beginsel der beginselloosheid getrouw, eenige brokken uit het Nederlandsche leven en landschap naast elkaar geplaatst. Maar zoo vernuftig en zoo spiritueel, dat zij tesamien, ondanks hun fragmen-
P. G. VAN HECKE
tarisch karakter, vrij goed ons land karakteriseeren.
Men moet in dit nummer van „Variétés" dus niet een opstel over de „Nederlandsche litteratuur van 1880 tot heden", over „De Nederlandsche Schilderschool na het optreden van Israëls", „De Nederlandsche Nijverheid" (met statistieken van import en export) zoeken!
Gij vindt er een heel geschikt, wat al te vól, overzicht van André de Ridder, die heel goed weet wat er bij ons op geestelijk gebied te koop is; maar die, ondanks zijn langdurig verblijf in Amsterdam., nog geen juist inzicht in de Nederlandsche mentaliteit gekregen heeft. Zijn „Notes et Souvenirs" zijn overigens allervriendelijkst van bedoeling en bevatten meer dan één treffende opmerking.
De heer Greshoff, een te Brussel wonend Nederlander, schrijft over Jacobus Hendricus Speenhoff, die hij, in zijn diversiteit als een soort compendium van de vaderlandsche deugden en gebreken schildert. Dr. ter Braak uit Amsterdam behandelt de jonge Nederlandsche filmkunst in de figuur van Joris Ivens, wiens werk „De Brug" in Parijs furore maakt. Ch.-Leon van Halsbeke schrijft over de Nederlandsche Typografie. Ook op dit gebied brengen wij iets anders en meestal iets beters dan het buitenland. En het is goed dat aan zulke uitstekende activiteiten alle aandacht geschonken wordt. Een andere te Brussel levende en wer¬
kende Nederlandsche schrijver, Jhr. E. J. van Lidth de Jeude, zingt een diepontroerend loflied op de genever. Met een tikje ironie en veel oprechte verteedering schetst hij de weldaad van dit vloeibaar goud:
„Et puis, la poésie du genièvre! Celui qui ne s'est jamais abandonné, tout seul, dans un coin perdu d'un cabaret tranquille, en savourant lentement une extra-fine*), aux rêves alanguis de la douce souvenance, ne saurait comprendre les délioes de pareille volupté." Hierop volgen vertalingen van gedichten van een drietal dichters der jongste generatie: J. SJauerhoff, mr. H. Marsman en E. du Perron; deze gepatroneerd door A. Roland Holst, wiens: „Vagabond libéré" de bijdragen sluit. In de kronieken schrijven twee Parijizenaars: Pierre Mac Orlan en Paul Fierens over Nederland. De illustratie is rijk, goed gekozen, boeiend: portretten van schrijvers, schilders, acteurs; reproducties van schilderijen, boekkunst; afbeeldingen van bouwwerken; Oud en Nieuw Amsterdam; scènes uit het volksleven, kijkjes op de havenwerken; volkstypen .... Verleden en heden, terugblik en activiteit
Men kan moeilijk zeggen dat in deze aflevering héél Holland is samengevat! Maar het geeft enkele vitale kanten van Holland. En het geeft die met oprechtheid, opgewekt en vriendschappelijk. Het is een daad van bewondering en kameraadschap, welke wij niet ongemerkt mogen laten voorbij gaan. Wij eindigen deze aankondiging met een woord van Fierens. Deze spreekt van Nederland als: „ce pays que les Beiges feraient mdeux d'étudier que de vilipender". Wij moeten dezen raad omkeeren. En ook onzerzijds geen domme, ondoordachte dingen zeggen over België, dat wij over het algemeen even weinig kennen als de Belgen Nederland.
En het is altijd béte en bovendien gevaarlijk om te oordeelen zonder kennis.
Dat men Van Hecke voor zijn hulde aan Holland danke door naar den boekverkooper of naar de kiosk te loopen om zich zijn „Decouverte cle la Hollande" aan te schaffen!
*) Een dubbelgebeide.