DE HOLLANDSCHE REVUE
429
uit onze jeugd. Ons kritisch verstand verwerpt deze zoete melodieën, deze „makke" instrumentatie en doodgeboren harmonieën en toch: Wij luisteren glimlachend en met een zekere ontroering en voelen de stemming, die wij ons uit onze kinderjaren van den dag voor Sint Nicolaas of Kerstmis herinneren.
Tot slot noem ik Dubois' „Notre Dame de la Mer". Dubois was een zeer groot meester, die het ongeluk had, tusschen twee even groote kunstenaars, n.1. Saint Saëns en C. Franck doodgedrukt te worden. Op 30-jarigen leeftijd (1867) componeerde hij zijn grootsch Goede-Vrijdag-oratorium „les Sept Paroles du Christ", hetwelk ik tot het allerverhevenste reken, wat ooit in Frankrijk werd geschreven. 1897 werd zijn poème symphonique „Notre Dame de la Mer" met weergaloos succes te Parijs uitgevoerd." Iets verder vervolgt schr.:
„Hoe staat Haydn in de „Sieben Worte" tegenover zijn God?" Wij weten het uit zijn eigen woorden. Toen men Haydn verweet, dat zijn missen niet waardig en ernstig genoeg waren, antwoordde hij: „Ik kan nu eenmaal niet bedroefd of zwaarmoedig zijn, als ik aan mijn God denk. Integendeel, de gedachte aan God maakt mij vroolijk en tevreden en doet mij jubelen." Dit voelen wij ook in de „Sieben Worte". Wanneer Haydn weergeeft, hoe Jezus woorden van liefde en troost spreekt, wordt hij ontroerend en innig als die woorden zelf. Beproeft hij echter het lijden van Christus weer te geven, dan merken wij, dat hij dat lijden eigenlijk wel heel akelig vindt, maar de verpletterende smart, die b.v. Bach om dat lijden uitweent, is Haydn vreemd. Voor hem is Jezus zoo absoluut God, dat hij den mensch Jezus vergeet en a.h.w. in zijn muziek den stervenden Christus troost met de bewering: „Nu ja, het is wel heel akelig, maar Gij zijt toch God, het is gauw voorbij." De ontzettende tragedie van het Kruis is Haydn vreemd gebleven; een componist van symphonische gedichten is hij misschien niet, maar als ik nog één woord van de Bergrede begrijp, dan is Haydn niet alleen een machtig kunstenaar, maar ook vóór alles één dier armen van geest, wien het Koninkrijk der Hemelen is. Haydn vertegenwoordigt het innige naïeve Godsvertrouwen
Zelden heeft een componist zooveel succes en zooveel navolgers gehad als Haydn. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de „Sieben Worte" opnieuw zijn gecomponeerd. Die tweede „Sieben Worte" echter was volkomen vergeten, en zij prijkt in geen enkelen catalogus. Ziehier, hoe ik haar vond. In Juli 1928 werd de grootste muziekverzameling, die ooit verkocht is, n.1. de beroemde collectie „Wolffheim" geveild. In den catalogus, een studiewerk op zich zelf, vond ik den volgenden titel: „C de Castelbarco. Sonates caracteristiques sur la Creation pour deux violons, alto violoncelle et contrabasse, op 15. Milan, Scotti". Wie is deze Castelbarco? In geen der door mij geraadpleegde muzieklexia (Riemann, Abert, Grove, Gathy, Koch, Schillings, Dommer, Viotta) komt zijn naam voor. Alleen Fétis noemt hem in de Biographie Universelle des Musiciens. Hij noemt noch zijn geboorte- noch zijn sterfdatum. Echter weten wij dat eenige der laatste werken van Castelbarco in 1847 verschenen zijn, doch dat zijn quintetten" over de Kruiswoorden, verschenen zijn tijdens het leven van Haydn, zooals uit de voorrede blijkt. Waar nu Haydn 1809 stierf, en uit die voorrede blijkt, dat Castelbarco met allerlei bekende persoonlijkheden vertrouwelijk omging, meen ik dat hij in 1790 reeds geleefd en in 1847 nog geleefd moet hebben."
Met één en ander uit de pers besluit dit nummer.
Het Februari-nummer vangt aan met een studie van de hand van G. van Woesik over de vormende waarde van het litteratuur onderwijs. Schr. besluit zijn beschouwing met de woorden:
„Het literatuuronderwijs is een opvoeden tot volkomen kennen, tot volkomen voorbereiden van het kiezende streven van den wil, waaruit ons heil in het natuurlijke en — onder den drang der genade — in het bovennatuurlijke moet komen.
En daarom, al zou de literatuur volstrekt niet onderhoudend zijn, geen pret meebrengen en geen genot, al zouden onze jongens ook natuurnoodzakelijk van dit onderwijs buikpijn krijgen, dan zou ik toch aan het eerstvolgende ministerie, dat ons weer met een nieuwe Onderwijswet
gelukkig zal maken, willen voorstellen: het aantal literatuurlessen met enkele uren uit te breiden en tegelijkertijd, tegen mogelijk misbruik, in de Wet willen laten vastleggen het maximum aantal pepermuntjes, dat aan de leerlingen tijdens die uren eventueel kan worden „verstrekt". Th. Paimans spreekt over natuurwetenschap en godsdienst. Joh. Heesterbeek vertelt bizonderheden over Beatrijs van Nazareth.
De diepgaande beschouwingen van P. V. Sormani over Aristoteles zielkunde worden in dit nummer voortgezet. Met een historisch overzicht van de hand van P. Albers wordt dit nummer besloten.
FOCUS
„Focus", het steeds goed verzorgde tijdschrift onzer amateurfotografen brengt in het laatst verschenen nummer een artikel over het monteeren van lantaarnplaatjes door J. J. Hansma. Daarin worden allerlei aardige practische wenken gegeven, die voor iederen amateur-fotograaf van het grootste nut zijn.
De bekende Holandsche onderzoeker G. O. 't Hooft schrijft een artikel over het gevoelig maken van chroomgelatine voor oranje en rood en de toepassing daarvan bij kleurenfotografie. Hier komt in behandeling een geheel nieuw gebied der wetenschap, dat voor de druktechnieken en de kleurenfotografie van de grootste beteekenis worden kan. Onder de amateur-fotografen breidt zich de kinematografie krachtig uit. Het is ook een aardige liefhebberij zelf films van familieleden en kennissen te maken. Tot heden werden de opgenomen films meestal nog door de fabrieken afgewerkt, doch in dit „Focus"-nummer beschrijft O. K. v. d. Kamp een eenvoudig procédé om dit werk zelf te kunnen verrichten.
Dit „Focus"-num'mer brengt een achttal groote, bijzonder mooie platen, ditmaal van Oostenrijksche amateur-fotografen, waaronder een bijzonder treffende foto van een natte straat met dooiende sneeuw, waarin een auto komt aanrijden. Het is een fijn stemmingsbeeldje. Verder is er een aardige foto van een meisje, dat haar poppen verzorgt, getiteld „Een onrustige nacht". Voorts een merkwaardige „Winterstudie" door Viktor Kammerer. In de „Geïllustreerde Critiek" verschijnt een drietal mooie foto's, dat opbouwend critisch besproken wordt, onder den titel „Eenheid en Insluiting".
Verder bevat dit nummer nog talrijke kleine rubrieken en practische wenken.
NOVA
Het April-nummer van het Magazine „Nova" (uitgevers A. J. G. Strengholt en Allert de Lange) opent met een vlotte causerie over de successen van „Zeemansvrouwen", het pittige Amsterdamsche volksstuk, geschreven door den auteur van „De Jantjes". Ook dit tooneel heeft een harden dobber: ... .„Niemand springt ons bij als het eens een keer minder goed gaat," zucht Bouber, ... .„maar ik hoop altijd nog op eenige subsidie".... En het is aardig, dat inmiddels deze hoop door B. en W. van Amsterdam is bevredigd, voorloopig met ƒ 1000 's jaars.
Wij komen in Nova's rijken inhoud weer vele bekende auteurs tegen: Annie Salomons schetst fijntjes „De tragedie van een Indisch huwelijk". Robert Peereboom geeft een amusant-rake karakterstudie van „De deftige commissaris"; Jhr. E. van Lidth de Jeude, Nono, en Alexander de Haas hebben het humoristische gedeelte voor hun rekening genomen en ,,'n Reuzen Mazzel" geeft kostelijke „Jiddische" gijn.
Ook aan den ernst van het leven heeft Nova een oogenblik gewijd, door, met een paar persoonlijke herinneringen, Dr. Willem Royaards te herdenken.
Maryke van Tooren is bij Mistinguett en den Parnschen chansonnier Maurice Chevalier geweest en vertelt daarvan interessante bizonderheden. Piet Kloppers en Philips Oppenheim geven boeiende detectiveverhalen en er is nóg meer- De komst van den vermaarden pianist Ignaz Paderewski bracht Nova er toe een en ander over dezen merkwaardigen Poolschen politicus-pianist te vertellen. Zoo houdt Nova ons weer menig vrij uurtje aangenaam bezig.