DE HOLLANDSCHE REVUE

423

gebaar soms zoo wonderlijk met hun schrille overgangen, is een diepe klagende toon, een bijna-natuurlijk schreien, dat ons onvermijdelijk aangrijpt. Juist in die mengeling van exotiek en zuiver algemeen menschelijke klacht ligt de fascineerende schoonheid, voor óns althans, van deze liederen. Uit het His Masters Voice repertoire zal ik een viertal voor u kiezen:

Allereerst: „Kyra Frossini" (His M. V. — A. D. 197) met op de wederzijde: „Katsantonis". Dit is een voorbeeld — en een mooi voorbeeld — van het episch-heroïsche genre. Populair is „Livadia" (H. M. V. — A. O. 193) dat men nu nog 's avonds in de •matrozenkroegen van Pirneus kan hooren zingen. Als men deze plaat koopt, koopt men tegelijkertijd: „De 'sto 'pa Gheorgo". — Uiterst bizar voor ons gehoor, maar ook uiterst boeiend is H. M. V. — A. O. 217, de meest Oosteorsch aandoende van deze reeks: „Ghazeli tou Phtyssikou" en „Manes Rast''.

Zonder zang, in een meeslepend rhythme gespeeld, zijn „Choros Kalamantianos" en „Choros Syrtos", twee rustieke danswijzen (H. M. V. — A. O. 212).

Veel nader tot ons muzikaal begrip en dichter bij onze sensibiliteit staan de Portugeesche Fado's, waaruit een zwoele, geurige Zuideratmosfeer ons tegenwuift. Ze zijn direct opgekomen uit den volksaard, wild, opwindend, meesleepend. Ze zijn sexueel en brutaal nu eens, dan weer teeder en insinueerend.

Een deel van de fonografische opnamen is authentiek en van zeer ouden oorsprong. Een ander deel is modern, maar geschreven in de nationale tra-

HIS MASTER'S VOICE

N.V. Dutch Gramophone Comp.

A'damsche Veerkade 22-22a

's-Gravenhage

ditie. Karakteristiek voor de eerste groep is de Fado Corrida de Coïmbra, voor de tweede Fado dos Passarinhos (Het lied der Trekvogels). Deze beide zijn voor Columbia gezongen door dr. Lucas Junot, en het zijn, buiten kijf, de fraaiste, en de belangrijkste opnamen, der fadoserie geworden. De Fado Corrida de Coïmbra zingen, al sedert eeuwen, de studenten als zij des avonds, verliefd, op maraude gaan. En Junot, die zelf een gestudeerd man is, zingt dit in de universitaire traditie. Men moet niet denken een zoete, roekoeleerende tenor te hooren, men moet geen zilverzonnig Italiaansch geluid verwachten: Junot's stem is nasaal, rauw en geknepen; maar — o wonder der waarachtigheid — dit doet er niets toe, hij zingt uit zijn hart en uit, het hart van zijn volk en het ontroert ons. dieper dan de meesterlijkste operatirades.

Het is zonde en jamimer dat Columbia maar twee platen van de Junot heeft laten maken. Het zijn Col. 8103 en Col. 8104.

Niet minder merkwaardig en niet minder aangrijpend is het geluid van Adelina Fernandez, die ook zich niet bekommert om „m ooi-zingen" in schoolschen trant. Ook hier die donkere zinnelijkheid, dat vertwijfelde; ook hier die rauwe ox>rechtheid. (Columbia J 610: „Fado da Mouraria" en „Fado de Beja"),

In het geheel zijn er 13 fadoplaten verschenen bij Columbia. Drie er van zijn gespeeld door Salvator Freire en Georgius de Souza op twee guitaren. Het zijn moderne composities. Slechts één is overgeleverd (Fado Armandintro). (De nummers zijn Col. J 623, J 624, J 625.) Alle overige zijn gezongen. Gelijk ik zeide staan die van de Lucas Junot verre boven aan. Drie mannenstemmen (van Alberto Reis, bariton; Estevao Amarante, bariton; en Alberto Gosta, tenor) zijn vastgelegd resp. op Col. J 612, Col. J 616 en Col. J 630. Adeline Fernandez, sopraan, zingt Col. J 609 en Col. J 610; — Corina Feire, sopraan: Col. J 645; Fernanda Abranches, sopraan, Col. J 800 en Luiza Raharem, mezzosopraan, Col. J 799. Wanneer ik nu weer eens, tuschen het schrijven door, deze platen laat afdraaien, dan wordt het mij toch wel heel scherp bewust wat wij aan de gramofoon te danken hebben! Want u noch ik vermoedden het bestaan van

deze poignante schoonheden vóór dat de gramofoon ze in ons huis bracht. Onze gezichtskring is verruimd, onze kennis vermeerderd, onze levensinhoud rijker geworden. En nu zwijg ik nog van het simpele plezier, dat ons apparaat ons schenkt!

Als altijd eindig ik met enkele dansplaatjes:

Parlophone geeft op B 12037 een zeer aangename interpretatie van het populaire „01' man river", als slow fox gespeeld, door het Esplanade-orkest, onder leiding van Barnabas von Gèczy. Aan de keerzijde een wals, ook goed; „Laugh, clown, laugh". — De qualiteit van „Beka" heb ik al eens meer geroemd. En niet ten onrechte. Telkens weer valt mij den omvang en de zuiverheid van deze populaire dansplaten op. Beka B 6660, brengt een fraaie en verleidelijke tango „In eine kleine Konditorei", gespeeld door Dobbri; met een onestep uit de operette: „Die Ungeküszte Eva": „So ein Tropen steigt ins Köpchen". De kleine goedkoope Radioplaten van Edison Bell geven ons bruikbare dansmuziek. Het is de moeite waard om er eens een proef mee te nemen. E. B. Radio F 125 b.v. geeft een zeer acceptabele uitvoering van „Ich Küsse lhre Hand, Madame"; met aan ommezijde een andere tango „Leila". Zeer goed is de tango „Michaele" (E. B. Radio 907) met een hupsche wals: „Love's Bianishment". „A Kiss before the Dawn" is een wals met koorzang; terwijl aan den anderen kant een gezongen fox is afgedrukt: „I can 't geve you anything but love" (E. B. Radio 902). Terwijl wij tenslotte twee nog altijd bekoorlijke, ouderwetsche walsen (seconde Empire komt weer in de mode!) van Waldteufel en Strauss krijgen op E. B. Radio 916.