DE HOLLANDSCHE REVUE

421

van de eenvoudige levenlooze dingen. En dan gaat Piérard voort tot in bijzonderheden het leven te vertellen van dezen wonderlijken en razenden schilder wiens productie — ten minste datgene wat er van blijven zal — zich slechts over vier jaren uitstrekt. Wij moeten om te beginnen ons den grooten droomer van Arles en Auvers voor onzen geest roepen en de atmosfeer van het sombere Calvinistische Holland waar hij geboren werd, temidden der slums van Whitechapel, verder in 't hart van de rood-enzwarte Borinage, tegenover het brutale landschap door Verlaine bezongen in dat ware koninkrijk van de steenkool, waar ook Constantin Meunier zijn weg, de werkelijke roeping van zijn genie zou ontdekken. Het is niet geoorloofd over het leven van Vincent van Gogh te spreken dan met een soort religieuze geestdrift.

Men zou als motto boven deze schoone dramatische geschiedenis de woorden kunnen zetten waarmee de „Napoleon" van Stendhal begint: „Ik onderga een soort van godsdienstig gevoel bij 't neerschrijven van den eersten zin van de Geschiedenis van Napoleon."

Evenals een Rimbaud, een Poe en een Villon heeft de schilder van de Berceuse, van het Ravijn, die, geboren onder de wisselende luchten van het Noorden, het best het paroxisme van het Provencaalsche licht wist weer te geven, zich even sterk in zijn leven als in zijn werk uitgesproken. Zijn leven was kort en bewogen, meestal tragisch, bewonderenswaardig geconcentreerd. Daarin ontbranden in uitputtende hevigheid, de waanzin van het absolute en de voortdurende behoefte zich zelf geheel te geven. Dit is voor Van Gogh geen voorwendsel tot preeken, noch tot gemakkelijke ontboezemingen, maar het uit zich evenzeer in een kunst, waarin zijn geest zal ten onder gaan, als in het godsdienstig en moreel apostolaat waaraan hij zijn beste krachten zal besteden, onder de mijnwerkers van de streek, waar ook Piérard geleefd heeft en gewerkt.

Zich steeds geheel en al te geven, zonder berekening, tot lijden en sterven toe, dat is Van Gogh, of hij de ellendige buurten van East-End doorloopt, de Protestantsche bijeenkomsten in Londen en Dordrecht bezoekt,

de typhuslijders en de door het mijngas verbrande mijnwerkers verzorgt, of dat hij schilderend vol onstuimigheid, met een soort razernij, smartelijk strijdend tegen een onzeker metier, de vlammende glorie, het prachtige en vreeselijke feest van de middagzon op de landen om Arles tracht weer te geven. „Het gaat er niet zoo zeer om weer een schilder te waardeeren en te rangschikken, dan wel om een mensch, waarvan het individueel geval de waarde van een probleem heeft" heeft Philippe Godet gezegd.

En Cohen Gosschalk, een van Vincents landgenooten die hem het best begrepen hebben, schreef op zijn beurt:

„Zelden zal een kunstenaar zoozeer 'met zijn hartebloed zijn kunst gevoed hebben. Zijn kunst verteerde dezen kunstenaar als een koorts." Dit leven van Van Gogh, omgeven door een legendarische atmosfeer, heeft reeds romanschrijvers geïnspireerd. Een Engelsche schrijver, M. E. F. Irwin heeft enkele bepaalde episoden er uit, zonder er iets of heel weinig aan te veranderen, verwerkt in een roman getiteld: „How many miles to Babyion." Men kan in den held van dit boek, dezen Paul Rafia, hoofd van de post-impressionistische school, gemakkelijk Van Gogh herkennen, evenals men de trekken van Cézanne in de Claude Lantier uit i'Oïuvre van Emile Zola vindt. Een Fransch romancier die destijds den Prix Goncourt kreeg, Mare Elder. de schrijver van „Peuple de la Mer" heetf eveneens in „Vie apostolique de Vincent Vingeamme" de geschiedenis van een schilder gegeven, welke door het leven van Vincent van Gogh, zooals de schrijver het door Mirbeau had leeren kennen, geïnspireerd is. Als zoodanig zal het boek de Hollanders, die pas heel laat ontdekt hebben welk een geniaal pionier hun land na Jongkind aan de Fransche en aan de Europeesche kunst heeft geschonken in de persoon van den vurigen schilder van het Ravijn, belang kunnen inboezemen. Daarom moeten we dezen roman van Mare Elder naast de critische werken van Theodore Duret en Gustave Coquiot, bij de literatuur over Van Gogh voegen. Maar de lezer moet niet denken dat hij in „La Vie Apostolique de Vincent Vingeamme" voorvallen zal vinden die zich in Nuenen in Bra¬

bant, in Dordrecht of Den Haag, tusschen de mijnwerkers van de Borinage, noch zelfs in Saint-Rémyen-Provence afspelen. Mare Elder heeft van Van Gogh niets anders behouden dan de behoefte om te preeken en zielen te winnen, welke deze dominées-zoon naar België voerde, waar hij de massa wilde evangeliseeren en welke we ook in zijn brieven terugvinden waar hij zich uitspreekt over de kunst en het volk. Piérard vertelt van Van Gogh's jongelingsjaren, in loonden, in Parijs, hoe hij boekhandelaarsbediende in Dordrecht was, hoe hij theologie studeerde en uittrok onder de mijnwerkers van cle Borinage. Dan ontwaakt de kunstenaar; de teleurstellingen der liefde blijven niet uit; uitvoerig staat Piérard stil bij Van Gogh's eerste schilderijen en bij den tijd waarin zij ontstonden. Het is alles vol ontroering! Dan komt de tijd in Provence en dan komen de dagen van den waanzin met het harde, tragische einde. Louis Piérard heeft de plaatsen bezocht, waar Van Gogh gewerkt heeft; daarom is Piérard's te boek gesteld verhaal van dit kunstenaarsleven zoo levensecht en warm van toon. En altijd weer die hartstochtelijke gevoeligheid. Man van het Noorden, geboren in het hart van 't nevelig Holland, heeft Vincent van Gogh, zooals veel Nederlandsche kunstenaars, den pelgrimstocht naar het rijk van de zon ondernomen. Hij heeft, betooverd door het licht, dat heimwee naar het Zuiden gekend, dat de Fiamminghi van oudsher naar Italië, Portugal en Provence dreef. Hij heeft de goddelijke zon van aangezicht tot aangezicht willen zien. Het schijnt dat hij de lokstem gehoord heeft van den dichter van het noodlot: Viens! le soleil te parle en paroles [sublimes

Dans sa flamme implacable absorbe-

[toi sans fin. Maar deze vlam heeft de resten, welke het innerlijke vuur nog overgelaten had, verteerd!

Met de Nederlandsche uitgave van Louis Piérards „geschiedenis van een kunstenaarsleven" mogen we ons ge■ lukkig achten. Een prachtige aanwinst voor de Van Gogh-literatuur. En een boek, dat ieder kunstgevoelig mensch met diepe ontroering zal lezen.