Ik heb het recht U te ontkennen God, Maar Gij mij niet — ik heb U steeds gezocht Mijn geest deed niets dan zich bewegen tot De macht onzienelijk, die alles wrocht.

Wien's wil om waarde, en wien's handsgebod De ruimte uitlag en de takken vlocht, Wien's adem poel en riet en stroom bezocht En in het dier de klank schonk aan zijn strot. Niets wilde ik dan U, ik zei, de boom Is God, het blad is God, God is het woord, God is de zee, de zon, het blauw heelal, Gaaft Gij een teeken tot mij aan? Loom Hangt de lucht, en daar wordt niets gehoord Dan van mijn kleine stem het leeg geschal.

Ach ja, in den zesden regel zou in plaats van „uitlag" „uitlegde" geschreven kunnen zijn zonder verstoring van het rhythme en men vraagt zich af, waarom de dichter niet eenvoudig „wiens", maar „wien's" schrijft (zooals elders „God's" in plaats van „Gods"), maar «ulke kleinigheden mogen eigenlijk niet opgemerkt worden tegenover de groote schoonheid dezer regelen.

Waartoe leidt den peinzer dit vergeefsche zoeken? Wij krijgen daar* van een voorsmaak, als hij even later vraagt, of een godheid nog van noode is, nu hij zichzelf schrijft „de geboden en verboden, die gelukkig maken", om daarop te laten volgen:

Jeugd en nieuwe schoonheid aan U allen Die als ik in nieuwe godheid gelooven En vertoeven mogen in de hallen Harer tempelen en arbeidshoven.

Misschien verwondert men zich, dat hier in den tweeden regel staat niet „God" maar „godheid", schoon dit woord het rhythme leelijk breekt. Is dat wellicht, omdat den dichter in het nieuwe geloof, dat hij in zich komen voelt, vóór alles den schijn van een persoonlijk God vermijden wil? Hij geraakt dan, vrij plotseling, tot verheerlijking van den nieuwen mensch, wiens bezitloosheid zijn opstanding zal zijn, in wiens denken geen stapelklank van geld is en die onder het eeuwige licht zijns gelijke niet heeft. En even later, maar evenzeer plotseling, hoort deze mensch „nieuw Communisme":

Het onontkoombere, nieuw Communisme, Is het gedicht dat nu geschreven wordt,

Nieuw Communisme is de regenboog,

De kleurenspanning van des menschen geest,

Het Communisme wordt verwerping van Wat den enkeling van menschheid scheidt.

755