LETTERKUNDIGE KRONIEK
DOOR A. J. LUIKINGA
God, een gedicht door A. van Collem, 1930. N.V. Em. Querido's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam.
MISSCHIEN is er geen gebied, waarop het voor de menschen moeilijker is, elkander te begrijpen, dan dat, waarop zij zich gesteld zien tegenover de problemen van tijd en eeuwigheid, van aarde en heelal, van leven en dood, van 's menschen onderworpen*
heid aan de natuur, van pijn en smart, van het zedelijk gebod
kortom de problemen, die zich aan den mensch opdringen, als hij tracht, zich rekenschap te geven van de beteekenis van zijn bestaan. Om de groote verschillen tusschen de menschen in dit opzicht te be* speuren, behoeven wij den aardbol niet rond te trekken. Hoe velerlei zijn hun levenshoudingen op het kleine stukje grond binnen onze landsgrenzen!
Hier is een mensch, die met kinderlijke volgzaamheid zich onder* werpt aan een priesterlijk gezag, door God zelf boven hem gesteld, een gezag, door welks bemiddeling hij vergeving van zonden en daar* mede een eeuwige gelukzaligheid verkrijgen kan en aan welks uitspra* ken op het gebied van geloofs* en zedenleer te tornen noch te twijfelen valt.
Daar is een mensch, de hoeksteen van wiens beschouwing vormt zijn directe verhouding tot God en die tegen elk middelaarschap van menschen een Protest laat hooren, dat aan zijn godsdienst zijn naam geschonken schijnt te hebben.
Hij heeft een middelaar niet van noode, misschien omdat de waar* heid hem is geopenbaard in het Boek; hij bezit de wet, waarvan niet één jota of één tittel zal voorbijgaan.
Naast hem, neen, tegenover hem is er één, die zich er op beroept, dat de letter doodt, maar de geest levend maakt, en wien God, een Vader van liefde, zijn heiligen wil kenbaar maakt in het hart.
Ginds is een mensch, die zoon zich weet van het uitverkoren volk, zuchtende nu in ballingschap en verdrukking, maar opgeheven straks door den Messias in volle heerlijkheid.
En de mensch, voor wien God niet is een persoonlijk wezen, maar die zichzelf een deel voelt van God, zooals de aarde met al, wat daarop is, en de zonnestelsels deelen zijn van God, die het heelal zelf is.
Ook zien wij den mensch, die God ontkent en voor wien, wat anderen geest noemen, een eigenschap is van de stof en het denken een uitvloeisel van de hersenen.
752