SAMARITAAN.

Niet, wie in dienend vertrouwen, In veilig besloten kap Het hoofd en handen gevouwen, Wijding in iederen stap,

Met devote gebaren zich strekken Naar de ziel, die hulpeloos lijdt, Zullen schreiende armoe dekken Met eeuwige zekerheid.

Maar wie met inwendig beven, Afwerpend beslotenheid, Hun mantels scheuren, — en geven. Want hun is de Heerlijkheid.

VERVALLEN PARADIJS.

De eerste heerscher stelde d' eerste wet, Maar immer groeide het ondere verzet

Tot zijn zelfstandigheid. Was niet de appel rijp Die Adam at, en voor zijn wil te grijp?

Zoo groei, O Volk, in wil, en overwin uw schroom En grijp uw rijpheid van den levensboom.

Vrees niet een straf. — Uws meesters Paradijs, Geef het voor eigen ploeg en akker prijs.

Ziet, zonder U verschamelt hunne staat. Is Eden niet vervallen na die daad?

DE ZWERVER.

En toch maat, zijn de verten U versloten, Die blinkend ons zijn opgegaan. Al zwerft ge ver, al reizen Uwe booten Op veler zielen wilde Oceaan.

750