60.000 ton, in bedrijf gekomen, terwijl nog eenige in aanbouw zijn met een capaciteit van te zamen 100.000 ton. Ook Frankrijk is bezig zich een eigen productie*basis te verschaffen.
Deze overproductie van kunstmeststoffen heeft in den landbouw het gebruik daarvan sterk in de hand gewerkt.
De landbouwkundig ingenieur C. Rietsema vatte in zijn artikelen* serie over de landbouwcrisis in de Nieuwe Rotierdamsche Courant zijn meening omtrent de productiviteitsverhooging door kunstmest* stoffen, grondonderzoek enz. aldus samen:
„Verschillende onderzoekers hebben zich bezig gehouden met de vraag, op welke wijze de luchtstikstof in een voor de bemesting bruikbaren vorm kan worden ver» anderd, en zij hebben daarmede een schitterend resultaat gehad. Het gevolg is, dat sedert 1913 het gebruik van stikstof voor het genoemde doel over de geheele wereld meer dan verdubbeld is. Eigenlijk mag ik wel zeggen, dat die verdubbeling heeft plaats gehad sedert pl.m. 1922, het jaar waarin de conjunctuur zich eenigermate heeft gestabiliseerd. De prijzen van de stikstofsmeststoffen en ook andere kunstmesten zijn reeds eenige jaren tot het peil van voor den oorlog teruggebracht.
Men kan schatten, dat door de toeneming van het stikstofgebruik de totale productie met 2 tot 5 procent is toegenomen. Maar daarnaast is ook het gebruik van kali en phosphorzuur vermeerderd, heeft men een betere teeltkeus leeren toepassen, grond* onderzoek, enz. Het landbouwkundig onderzoek heeft over de geheele wereld sedert 1913 een geweldigen sprong vooruit gemaakt en de voorlichting en het onderwijs hebben de toepassing in de hand gewerkt."
Dat ook in deze eb*periode eene aanzienlijke verhooging der produc* tiviteit in den landbouw zich heeft doorgezet- zal thans U allen wel duidelijk zijn.
Waarom was nu echter 1884 in de vorige, 1929 in deze eb*periode het critische punt par excellence?
Zoowel 1884 als 1929 waren jaren onmiddellijk volgend op een maximum jaar in den zonnevlekkencyclus. Bij de vergrooting der oogsten door productiviteitsverhooging, voegde zich daardoor nog die veroorzaakt door de „great and widespread influence", zooals de bovenaangehaalde woorden van Jevons luiden.
Over de vroegere bijcrisissen in Engeland sprekende, zeide ik straks, dat in den cyclus 1825—1836 geene duidelijke bijcrisis optrad. Doch uit de op bl. 426 van Wesley C. Mitchell's boek: Business Cycles gegeven tabel blijkt, dat precies als in 1883 en 1928, ook in den cyclus 1825—1836 de baisse in Engeland door een korte opleving werd onderbroken, welke echter in 1831, het jaar na het zonnevlekken*maximum, wederom in een depressie overging. Deze bijcrisis van 1831 kwam niet duidelijk naar voren en wordt dus in de crisisliteratuur nagenoeg niet vermeld.
Duidelijker spreekt de bijcrisis van het jaar 1838/1839 in den volgen* den cyclus, den cyclus van 1836—1847.
In 1836 was in Engeland de crisis reeds opgetreden; de overgang van de hausse naar de baisse had reeds plaats gevonden. In Amerika
744