Springvloed en haussegedeelte van den cyclus

Eb«periode en baisse*gedeelte van den cyclus

vermeerdering der productie, maar relatief geringere productiviteit

Vermindering der productie, maar relatief grootere pro* ductiviteit.

Nog sterker dan voor de industrie geldt voor den landbouw, dat de middelen tot grootere productiviteit wel door de springvloed*periode worden voorbereid, maar dat de algemeene doorvoering daarvan in de eb*periode tot stand komt.

De eb*periode 1873—1894, evenals de huidige, verschaft ons hiervoor sterk sprekend materiaal.

G. A. Studensky somt diverse gegevens hieromtrent op in zijn studie in het Weltwirtschaftliches Archiv van April 1930, terwijl Jasny voor de huidige eb*periode in het Sonderheft No. 16 van de Viertel* jahrshefte zur Konjunkturforschung in zijn artikel getiteld: Die new zeitliche Umstellung der überseeische Getreideproduktion und ihr Einflusz auf den Weltmarkt uitvoerig de productiviteitsverhooging in den landbouw sinds 1914 uiteenzet.

Hij acht de productiviteitsverhooging voornamelijk veroorzaakt door het op groote schaal invoeren in den overzeeschen landbouw van tractor en combine (maai* en dorschmachine) en schrijft dan:

„Volgens de beroepstelling van 1920 waren er in de Vereenigde Staten 293300 boer* derijen met tractors; in het jaar 1925 was dat aantal op 473.800 gestegen. Daar van 1925 tot en met 1928 pl.m. 500.000 nieuwe tractors in de Ver. Staten zelf werden verkocht, is het aantal der boerderijen met tractors tegenover 1925 nog aanzienlijk toege* nomen."

Over Canada schrijft Jasny:

„Gezien de zeer groote invoer van tractors sinds 1926 kan men gerust aannemen, dat het gebruik der tractors in Canada thans ongeveer met dat in de Ver. Staten overeenkomt."

Hij schrijft dan verder op blz. 28 van zijn studie:

„Van 1910 tot 1920 is volgens Mead en Ostrolenk in den landbouw de productiviteit per arbeider met bijna 30 pCt. gestegen. De vergrooting der productiviteit in dit tiental jaren is misschien door deze twee schrijvers iets overschat. Toch blijft het feit bestaan, dat het tempo der verhooging in vergelijking tot de laatste decenniën der vorige eeuw en zelfs in vergelijking tot het eerste tiental jaren van de 20e eeuw enorm versneld is. Het verschil tusschen de laatste decenniën van de 20e eeuw en onzen tijd is, wat betreft dat tempo, zoo groot, dat Mead en Ostrolenk hun studie terecht den naam „Revolutie enz." gegeven hebben."

Voorts op blz. 35 (door hem geheel gecursiveerd):

741