II. DE BOSCHNEGERS.
545
zeggen, dat de honig het hoofdzakelijk voedsel was van hun jonge kinderen, die daarom juist zoo gezond waren. De reden waaraan zij later het ontstaan van ziekten in hun midden toeschreven zal ik, om de tabaksrookers te sparen, vooralsnog verzwijgen. Maar de gezondheid lag in den honig. Tweemaal daags kregen de kleinen daarvan hun bekomst, 's morgens en 's avonds!
Of onze negers, bij het gebruik hunner dranken, er de kracht niet van kenden, kan schrijver dezes niet uitmaken. Maar zeker is het, dat een, hoewel niet preventief, middel tegen de dronkenschap bij hen bekend was. Ook beschouwden zij het gebruik van bedwelmende
dranken een hunner heeft het ons herhaaldelijk verzekerd — als
eene der groote oorzaken die aan allerlei, vroeger ongekende ziekten toegang tot hunne kampen gegeven hebben. Het middel — wij hebben het van hen zeiven — was het afkrabsel van den bast van den kalebas-boom (Crescentia cujete L.) dat men een tijdlang in den mond nam.
VIL
Wat onze negers al aanwendden om hunne woningen te verlichten? Zeggen wij vooraf, dat zij liefhebbers waren van groote vuren. Dit was niet louter tot gezelligheid en ter verlichting , maar ook om zich, inzonderheid als ze kampeerden, te vrijwaren voor den tijger. De weelde en het nut dier vuren kostte hun niets anders dan de moeite om het hout te hakken, dat daarvoor noodig was.
In de huizen zelve brandden zij harssoorten, welke het bosch in groote hoeveelheid oplevert. Sommige daarvan zijn zeer welriekend. Ze branden zonder lemmet (pit). Alleen moet men zorgen, ze bij gebrek aan iets beters met asch of zand te omgeven. Op die wijze wisten onze negers het afdruipen en niteenloopen te voorkomen.
Onder de harssoorteu verdienen inzonderheid vermeld : de Icica heptaphylla Aubl. (tingi money) en de Hymenaea courbaril L. (locus), Van de eerste zijn niet minder dan een zestal soorten bekend. Zij leveren gom, hars en balsem.
Eigenaardiger dunkt ons, en gepaster ware het de Icica's gomboomen te noemen, daar hunne stammen èn van zelf, èn door willekeurige insnijdingen, die men op welk tijdstip ook doen kan, in menigte gom uitwerpen welke wit, droog, week als was en niet onaangenaam van reuk is. Naarmate deze gom ouder wordt, verliest ze ook hare witheid. Ze wordt zoo droog dat ze zelfs kruimelt.