II. DE BOSCHNEGERS.
537
geheel overlatend aan de beoordeeling van artsen en pharmaceuten. Men zegt namelijk, dat, als men deze wormen eenigen tijd blootstelt aan de zon, zij een olie zouden afgeven die uitwendig tegen jicht en aambeien aangewend, «Sequah'/ verre moet overtreffen!
III.
Kleederen hadden onze wegloopers bij het ontvluchten der plantages natuurlijk medegenomen. Doch niet lang konden zij zich daarmede o-erieven. Welhaast slaagde een der oude Afrikanen erin een weefgetouw te maken met kam , lade, spoel enz.; in ê'én woord een weefgetouw, zeker van zeer oorspronkelijke constructie, maar toch een weefgetouw in den eigenlijken zin van het woord. ')
De katoen werd uit de hand gesponnen door middel van een tot op de voeten des spinners afhangende spil. Voor de beweging was van onder aan deze spil een cirkelvormig plankje bevestigd. 2) Het garen werd gehaspeld op in den grond gestoken stokken. De webbe werd onveranderd op een breedte van slechts twee voet geschoren.
Om hun kleederen te wasschen, bedienden zij zich van een loog uit asch van rijststengels. Daarenboven zijn in Suriname verscheidene planten en boomen een voortreffelijk surrogaat voor zeep en niet onbekend aan onze negers.
De lange bladen der Ingi sopo, Agave vivipara L., werden eerst even gewarmd of liever geschroeid aan het vuur, dan begon men de hangmatten daarmee te slaan zoo lang tot het uitspattend schuimend vocht ze helder wit had. Ook is er een boom, welken men //zeepboom» noemt, omdat zijn vrucht, die de grootte heeft eener onrijpe noot, verbrijzeld en over het linnen gestreken, er dezelfde uitwerking op heeft als zeep. Door het wrijven komt er een dik en wit schuim te voorschijn, zeer geschikt om het linnen te reinigen, maar wellicht nog beter om het spoedig te doen verslijten. We kennen dien boom niet, maar meenen dat hij aan den zeekant groeit. Waarschijnlijk is het de. Sapindus saponaria L., of
1) Zie de beschrijving door E. C. van Panhuys van zoo'n weeftoestel der Boschnegers tot het vervaardigen van hangmatten in Catal. der N. West-Bid. Tent. te Haarlem, 1899, p. 80. En verg. de afbeelding van een dergelijk primitief Caraïbisch weeftoestel bij lm Thurn, Among the Indians of Guiana, 1883, p. 289. ^EJ>-
2) Kappler, Surinam (1887), p. 226 geeft een aan Crevaux, p. 297 weer ontleende afbeelding van eene Arrowaksche vrouw, aldus aan het katoenspinnen bezig. -^ED-