536

II. DE BOSCHNEGERS.

als jonge artisjokken met peper en zout uit het versche water, — gekookt met saus en notenmuskaat, — als pannekoek, — als visch gebakken, na eerst in bloem gedompeld te zijn,— en eindelijk in de soep!. .. zie daar zoo vele wijzen van bereiden, die te onzer kennis zijn gekomen !

Aan kennis om partij te trekken van de voortbrengselen, welke het bosch hun aanbood ontbrak het onzen negers niet, trouwens op de plantage hadden zij die opgedaan. Daar werden alle bedienden , ook de koks, uit de negerbevolking genomen. We kennen er nog, die de kookkunst tot den dag van heden goed verstaan, maar die de plantagekeuken met het kamp van Broos verwisseld hadden. Een dezer, die aan schrijver dezes meermalen zijne gewaardeerde diensten heeft bewezen, bracht hem op de hoogte vau eene andere spijs, welke door den palm, vooral den Mauritius-palm, wordt opgeleverd, 'tls eene soort worm, 4) dik als een vinger en omtrent 2 duimen lang. Hij groeit in den palmboom. Om van die wormen te krijgen, moet de palm geveld worden en maakt men er insnijdingen in tot op het merg.

Men doet dit om toegang te verleenen aan zekere insekten, die er het merg uit eten, maar hunne eieren daarvoor in de plaats leggen. Zes weken na de insnijding moet men den boom over zijne lengte kloven. Bij het merg zal men dan de wormen aantreffen. Zoude men- langer wachten , dan waren de wormen gemetamorphoseerd of in allen geval verdwenen. He worm ziet er uit als het vet van eeu jongen kapoen en is omgeven met een teer en doorschijnend vel. Gebraden levert hij een voedsel, dat zelfs aan deftige tafels niet versmaad werd.

Ook wisten zij zich met de palmwormen boter te verschaffen. Na gezuiverd te zijn , werden deze wormen sterk uitgebraden. Het vet werd gezouten en voor het gebruik in een flesch bewaard.

Deze boter draagt den deftigen naam van calandra palmarum, die volgens Stedman — ,/sehr gut schmecken soll//. 2)

Nu nog een vertelsel, dat wij ten beste geven, de waarde ervan

') Tokoema, bij de Arrowakken Jcoeresiroe geheeten. Kenbare ingewanden zijn niet aan dezen worm te bespeuren. Men ontdoet hem slechts van zijn donkerbruinen kop, die gewoonlijk nog met palmkool vóórzien is.

De Mauritius-palmen houden driemaal meer van deze wormen dan de Maripa, maar die van den laatste zijn veel beter.

!) Verg. de Holl. vertaling van J. G. Stedman's oorspronkelijk in 't Engelsch verschenen werk „ïteize naar Surinamen", Amsterdam, H 1799 p. 238-239. Eed. '