II. DE BOSCHNEGERS.

535

voor den mensch een zoo onmisbaar iets, dat men alles aanwendt om het te verkrijgen. In vasten toestand wordt in Suriname het zout niet aangetroffen en in 't bosch bestond geen mogelijkheid om zeewater te laten verdampen. Waarvandaan het dan te halen? Onze negers hadden echter kennis van industrie, en wel een kennis die menig ander zou beschamen. Met die kennis wisten zij zout te bereiden uit den maripa-ualm, Maximiliana regia.

Hiertoe werd vooraf een goede hoeveelheid droog en stevig brandhout bijeengebracht en op elkaar gestapeld. Nu werden palmboomen in stukken gehouwen, en, in zulke hoeveelheid als noodig was tot den voorraad zout, welken men zich voorstelde te verkrijgen, groenweg erop nedergelegd. Daarop begon men te stoken en dit vuur moest zoolang aanhouden tot de palmen tot asch verteerd waren. Twee dagen waren noodig om de asch te doen bekoelen. Dan werd ze in fijne mandjes opgevangen. Vervolgens nam men zuiver water, dat twee h driemaal door de asch moest doorsijpelen. Dit water werd zorgvuldig opgevangen, gekookt, verdampt en . . . daar was het zout! De hierdoor verkregen zoutsoort was voortreffelijk en geleek in kleur en vorm veel op onze geraffineerde suiker. Ook bij het werk der zoutbereiding moest, even als bij de pottenbakkerij, vooral de nieuwsgierigheid in den ban! Alleen mannen van ondervinding waren erbij tegenwoordig, want anders zou ongetwijfeld het zout.... zwart worden!

Op nog vele andere manieren wisten onze negers den palmboom te benuttigen. Trouwens tot allerlei zaken kan hij dienen: tot voedsel, tot het maken van woningen, en tot alle zulke dingen waartoe vezelstof vereischt wordt.

Wanneer men den maripa-vstlm ontkruint, ruim twee voeten onder de plaats waar de bladen oorsprong hebben en dan de buitenste schors wegneemt, vindt meu het hart van den boom of, om juister te spreken , de bladen die nog niet uitgesproten zijn, maar als een waaier samengevouwen en in elkaar zitten. Dit noemt men de palmkool (kabbes). l) Zij is wit en zeer malsch. In Suriname en de heele West Indien door, weet men die op allerlei wijzen te bereiden: als salade, —

!) Ofschoon de meeste palmen een soort kool geven, wordt toch die van den maripa, uithoofde van de kwaliteit en kwantiteit welke hij oplevert, bij uitstek palmkool, in Suriname kdbbes geheeten. De Oost-Indische cocos en de Levantsche en Barbarijsche dadel b.v. leveren die kool ook. De cocos vooral tiert even weelderig in Suriname als in de Oost, en zou er even ruime voordeelen kunnen afwerpen.