I. suriname's oorspronkelijke bevolking.

525

zingen en steeds zorg dragen een veelkleurige huid te hebben; zwart, rood, wit, en geel! Hierop volgt eene noodzakelijke reize. Laat hem 20 of 30 uren van zee verwijderd zijn, om het even, in gezelschap van tal van anderen moet hij de reis daarheen ondernemen om er zich te baden en eenige weken te verblijven. Dan gaat het aan de krabbenvangst. Bij terugkomst in het kamp wordt daarvan een gala-diné aangericht. Alvorens echter met de anderen te mogen aanzitten moet de nieuwe piaaiman nog eenige groote levende mieren doorslikken, Hiermede is de beproeving, geëindigd en dan. . . dan spuit de tapana door de hutten heen!

Bij de Arrowakken is, evenals bij de Caraïben, tabak de grondstof en wij bemerkten reeds, dat zij van meening zijn de tabak als kostbaar geschenk van God te hebben ontvangen.

Om piaaiman te worden moet men in de leer gaan bij een ander reeds wel doorkneed piaaiman. Die stopt u dan tien dagen lang in een rond huisje. Oefen u dan wel in 't zingen en zorg vooral u van eiken drift te onthouden, want anders wordt ge een piaaiman , die anderen ongelukkig maakt. Oudtijds mochten lieden van zulke hooge waardigheid niet eens huwen. Ge moogt in uw geval niets anders gebruiken dan tabakswater, dat is water dat sterk met tabak gekookt is en waarin bladen daarvan zijn uitgewreven. Hiervan moet ge zooveel drinken als ge kunt, maar met slappe teugjes en uit eene kleine kalebas, want anders zoudt ge nooit een fijne en bekoorlijke stem krijgen; en dat is voor den piaaiman hoofdvereischte.

Al aanstonds geeft men U eene godo (bij hen sahha) in de hand. Dat ding is hol, gelijk bij de Caraïben en wordt gevat door een steel. Men doet erin:

1°. KMlekó, eene bijzondere soort aarde: welke met tabakswater

gewasschen wordt. 2°. Een dertigtal uitgelezen dingen, waarvan elk eeu geest voorstelt, die ik me echter niet allen kan herinneren. Wel weet ik, dat meest alles uit keisteentjes bestaat. Daar is dan in:

a. de Jokkójehd of de geest der tabak;

b. de Chalekójeha, de geest van wit graniet;

c. de WarekójeJid, de geest van den papegaai;

d. de Jédietsji, de geest der zangers;

e. de Kiringhdkojdno, de geest die vijand is van hen die den mensch zijne kracht ontrooven;

/'. de Hórorokojdha, de landgeest;