520

I. SURINAME'S OORSPRONKELIJKE BEVOLKING.

meisje geen gras groeien over de uitvoering van haar plan.'/ Zon», zoo sprak zij, //waar is toch uwe doos//. De zon antwoordde: //daar is ze; maar ik ga eerst mijn toilet maken en dan zal ik ze u geven.// Maar 't meisje had geen geduld. Nauwelijks had de zon den rug gedraaid of het meisje opende de doos. En eer de zon terug was, glinsterde reeds de dag in al zijne klaarheid. Ongelukkig zeggen de Indianen! Had het meisje wat meer geduld gehad, dan zouden wij nu dagen en nachten hebben zoolang als twee van onze tegenwoordige dagen en nachten.

Ziehier eenige namen die ze aan andere gesternten geven.

Jokrowiwa (het veel-gesternte). In 't begin van het jaar komt zij op in het Oosten. Jonge menschen moeten haar niet bekijken, want dan worden zij nooit groot. Jokrowiwa was eigenlijk een broederpaar. Een der broeders had eene Indiaansche vrouw. Haar man zeide: //als onze ster opgaat zal er sterfte komen.// En sterfte kwam er. Die ster doodde zelfs zijne vrouw, droogde haar op het vuur en begroef haar toen onder parasala-lool Toen werden de Arrowakken boos en trokken allen op om de ster a costi een bezoek te brengen. Zij voerden met zich mede een groote aboema (Boa constrictor) die in last had Jokrowiwa te verderven. Het was vijf uur in den morgen toen ze aankwamen. De eerste der tweelingbroeders Jakrowiwa werd door de slang verzwolgen, de andere niet, omdat intusschen de dag reeds was doorgebroken. De aboema is nu ook eene ster geworden, en men kan den vermoorden Jakrowiwa als men heel fijn kijken wil tegenwoordig nog in de reuzenslang te zien krijgen.

Als de Jakrowiwa bij haar eerste verschijnen schittert, is dit een teeken dat er gedurende dit jaar niet velen zullen sterven.

De aboema wordt nu als ster kamoedóe-koja geheeten, en God heeft de Indianen geholpen om die ster aan het uitspansel te brengen, om te beletten dat de menschen zoo voetstoots daar maar heen zouden sterven tengevolge van het doodend licht der Jokrowiwa.

Eene andere ster heet naar eene soort ooievaar koemawari, en draagt den bijzonderen naam van anoerakoejaM. Zij verbeeldt een ooievaar, van welken de snavel omgekeerd is. Dat nu is zóó gebeurd omdat, als de snavel naar beueden stond , dan alle menschen vreeselijke oogziekten zouden krijgen. Zelfs kan dat nog gebeuren. Dan namelijk, als sterke wind het licht van dien snavel naar de oogen brengt. Want licht werpt volgens de Indiaan zijn stralen niet recht uit de bron uit: ze regelen zich naar de windrichting. Wie dus bij ver-